Jeugdwet (Jw)


Hoofdstuk 12

Slotbepalingen

Artikel 12.1 1 Bij algemene maatregel van bestuur kunnen met het oog op een doelmatigere en doeltreffendere uitvoering van deze wet, waarbij een optimale samenhangende uitvoering van het vrijwillige en het gedwongen kader voorop staat, regels worden gesteld voor een periode van ten hoogste drie jaar ten behoeve van experimenten, waarbij afgeweken kan worden van artikel 3.2, tweede lid.
2 In een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in het eerste lid worden in ieder geval de voorwaarden voor het experiment bepaald en tevens welk resultaat met het experiment wordt beoogd.
3 Onze Ministers zenden drie maanden voor het einde van de werkingsduur van een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in het eerste lid aan de beide kamers der Staten-Generaal een verslag over de doelmatigheid en doeltreffendheid van het experiment, alsmede een standpunt inzake de voortzetting van die maatregel, anders dan als experiment.
4 Bij algemene maatregel van bestuur kunnen experimenten als bedoeld in het eerste lid na afloop van de looptijd worden voortgezet tot een structurele voorziening is getroffen, doch niet langer dan met een tijdsduur van ten hoogste twee jaar.

Artikel 12.2 Onze Ministers zenden binnen drie jaar na de inwerkingtreding van de wet aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van deze wet in de praktijk.

Artikel 12.3 1 Indien een gecertificeerde instelling geheel of ten dele is gevormd uit een stichting als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Wet op de jeugdzorg, gaan de verplichtingen die ingevolge de Archiefwet 1995 en de artikelen 55 en 56 van de Wet op de jeugdzorg op die stichting rusten over op de gecertificeerde instelling, behoudens het bepaalde in het vijfde lid. Onder stichting wordt in dit artikel mede verstaan een gemandateerde instelling met een landelijk bereik.
2 Indien een of meer gecertificeerde instellingen zijn gevormd uit een of meer stichtingen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Wet op de jeugdzorg, treffen zij gezamenlijk een regeling ten aanzien van de in het eerste lid bedoelde verplichtingen onderscheidenlijk een voorziening als bedoeld in artikel 4, eerste lid, van de Archiefwet 1995.
3 Een regeling of voorziening als in het tweede lid bedoeld strekt ertoe dat alle verplichtingen, bedoeld in het eerste lid, worden belegd.
4 Indien uit een stichting geen gecertificeerde instelling wordt gevormd, treft de stichting een regeling onderscheidenlijk voorziening met een of meer gecertificeerde instellingen of gemeenten, behoudens het bepaalde in het vijfde lid. Het tweede en derde lid zijn van overeenkomstige toepassing.
5 Indien een taak of bevoegdheid als bedoeld in de artikelen 5 tot en met 11 van de Wet op de jeugdzorg, die werd uitgevoerd door een stichting als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van die wet, krachtens deze wet bij het college berust, gaan de verplichtingen, bedoeld in het eerste lid, ten aanzien van een dossier over op dat college voor zover dat college dat dossier van de gecertificeerde instelling heeft ontvangen ten behoeve van de toeleiding naar, advisering over, bepaling van, het inzetten van of de bekostiging van een voorziening op het gebied van jeugdhulp.
6 In afwijking van het vijfde lid gaan dossiers gevormd bij de uitvoering van de taken, bedoeld in artikel 11, eerste lid, van de Wet op de jeugdzorg, en de in het eerste lid bedoelde verplichtingen met betrekking tot die dossiers, over op Veilig Thuis.
7 Overdracht van bescheiden ingevolge dit artikel geschiedt in goede, geordende en toegankelijke staat. Hiervan maakt de overdragende partij een verklaring van vervreemding op.

Artikel 12.3a 1 Archiefbescheiden en de daarmee samenhangende verplichtingen, bedoeld in de Archiefwet 1995, met betrekking tot zorg waarvoor een aanvraag als bedoeld in artikel 10.4a, tweede lid, is ingediend bij een indicatieorgaan als bedoeld in artikel 9a van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten en waarover op de datum van inwerkingtreding van artikel 11.7 nog geen besluit is genomen, worden door dat indicatieorgaan overgedragen aan het college van de gemeente waar de jeugdige zijn woonplaats heeft en dat gehouden is een voorziening op grond van deze wet te treffen.
2 Voor zover de archiefbescheiden, bedoeld in het eerste lid, zorg betreffen waarvoor op de datum van inwerkingtreding van artikel 11.7 een indicatiebesluit is afgegeven, is het indicatieorgaan, bedoeld in artikel 9a van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten, zorgdrager als bedoeld in artikel 1 van de Archiefwet 1995 voor zover de archiefbescheiden niet overeenkomstig de Archiefwet 1995 zijn overgebracht naar een archiefbewaarplaats.
3 Het indicatieorgaan, bedoeld in het tweede lid, draagt na ontvangst van een daartoe strekkende kennisgeving door het college van de gemeente waar de jeugdige zijn woonplaats heeft, de archiefbescheiden binnen vier weken over aan het college, voor rekening en risico van dat college, indien het zorg betreft waarvoor dat college is gehouden een voorziening op grond van deze wet te treffen en deze bescheiden daartoe noodzakelijk zijn, teneinde dit college in de gelegenheid te stellen deze te kopiëren. Het college geeft de archiefbescheiden binnen vier weken na ontvangst terug.

Artikel 12.4 1 Het college en de gemeenteraad bereiden zich tijdig en adequaat voor op hetgeen waarvoor zij verantwoordelijk zijn vanaf het moment dat de bepalingen van deze wet in werking treden, en waarborgen daarbij in het bijzonder:
a. de continuïteit van de verlening van jeugdhulp, de uitvoering van kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering;
b. de infrastructuur die noodzakelijk is om jeugdigen en ouders de continuïteit, bedoeld in onderdeel a, te kunnen bieden;
c. een beperking van de frictiekosten, en
d. het functioneren van Veilig Thuis.
2 De gemeenteraad stelt het beleidsplan, bedoeld in artikel 2.2, en de verordening, bedoeld in artikel 2.9, vast voor 1 november van het kalenderjaar waarin dit artikel in werking treedt.
3 Ten behoeve van de uitvoering van het eerste lid en van artikel 2.6, eerste lid, onder a, sluiten de colleges ten behoeve van het jaar 2015 met door Onze Ministers aan te wijzen organisaties die een cruciale functie op het gebied van jeugdhulp vervullen en die voor de continuïteit van hun te leveren voorzieningen afhankelijk zijn van een groot aantal gemeenten, tijdig doch in ieder geval voor 1 november 2014 overeenkomsten waarin ter waarborging van de continuïteit van de verlening van jeugdhulp en het behoud van de daarvoor noodzakelijke infrastructuur afspraken zijn gemaakt over:
a. het budget;
b. de bevoorschotting, en
c. de te hanteren tarieven.

Artikel 12.5 Het college publiceert voor het eerst voor 1 juli van het tweede kalenderjaar na het kalenderjaar waarin artikel 2.10 in werking is getreden, de uitkomsten van het in artikel 2.10 van deze wet juncto artikel 2.5.1, eerste lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 bedoelde onderzoek en verstrekt gelijktijdig de in artikel 7.4.2 juncto 7.4.1, eerste lid, bedoelde gegevens aan Onze Ministers.

Artikel 12.6 Wijzigt de Wijzigingswet Burgerlijk Wetboek Boek 1, enz. (herziening maatregelen kinderbescherming), kamerstuk 32015.

Artikel 12.7 De artikelen 1.1, 2.2, 2.9, 2.15, 3.4, 10.4, en 12.4 treden in werking op de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin zij wordt geplaatst. De overige artikelen van deze wet treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

Artikel 12.8 Deze wet wordt aangehaald als: Jeugdwet.