Burgerlijk Wetboek Boek 4 (BW)
Boek 4
Erfrecht
Titel 4Uiterste willen
Afdeling 2Wie uiterste wilsbeschikkingen kunnen maken en wie daaruit voordeel kunnen genieten
Artikel 55 1 Behalve zij die handelingsbekwaam zijn, kunnen ook minderjarigen die de leeftijd van zestien jaren hebben bereikt, en zij die op een andere grond dan wegens hun lichamelijke of geestelijke toestand onder curatele zijn gesteld, uiterste wilsbeschikkingen maken.2 Hij die wegens zijn lichamelijke of geestelijke toestand onder curatele staat, kan slechts met toestemming van de kantonrechter uiterste wilsbeschikkingen maken. De kantonrechter kan aan zijn toestemming voorwaarden verbinden.
3 De bekwaamheid van de erflater wordt beoordeeld naar de staat, waarin hij zich bevond op het ogenblik dat de beschikking werd gemaakt.
Artikel 56 1 Om aan een making een recht te kunnen ontlenen, moet men bestaan op het ogenblik dat de nalatenschap openvalt. Rechten uit een making ten voordele van een rechtspersoon die voor dat ogenblik is opgehouden te bestaan ten gevolge van een fusie of een splitsing, komen toe aan de verkrijgende rechtspersoon, onderscheidenlijk de verkrijgende rechtspersoon waarvan de aan de akte van splitsing gehechte beschrijving datbepaalt. Indien aan de hand van de aan de akte van splitsing gehechte beschrijving niet kan worden bepaald welke rechtspersoon in de plaats en de rechten treedt van de gesplitste rechtspersoon, is artikel 334s van Boek 2 van overeenkomstige toepassing.
2 Indien een erflater heeft bepaald dat hetgeen hij aan een afstammeling van een ouder van de erflater nalaat, bij het overlijden van de bevoordeelde of op een eerder tijdstip zal ten deel vallen aan diens alsdan bestaande afstammelingen staaksgewijze, ontlenen dezen aan de making een recht, ook al bestonden zij nog niet bij het overlijden van de erflater.
3 Heeft een erflater bepaald dat hetgeen hij aan iemand nalaat, bij het overlijden van de bevoordeelde of op een eerder tijdstip zal ten deel vallen aan een afstammeling van een ouder van de erflater, en tevens dat indien die afstammeling dat tijdstip niet overleeft, diens alsdan bestaande afstammelingen staaksgewijze in diens plaats zullen treden, dan verkrijgen dezen dit recht, ook al bestonden zij nog niet bij het overlijden van de erflater.
4 Indien een erflater heeft bepaald dat hetgeen de bevoordeelde van het hem nagelatene bij zijn overlijden of op een eerder tijdstip onverteerd zal hebben gelaten, alsdan zal ten deel vallen aan een dan bestaande bloedverwant van de erflater in de erfelijke graad, verkrijgt deze dit recht, ook al bestond hij nog niet bij het overlijden van de erflater.
Artikel 57 1 Een erflater kan geen uiterste wilsbeschikking maken ten voordele van degene die op het tijdstip van het maken van de beschikking zijn voogd is.
2 Hij die voogd van de erflater is geweest, kan uit diens uiterste wilsbeschikkingen geen voordeel genieten, indien de erflater binnen het jaar na zijn meerderjarig worden en voor het afleggen en sluiten van de voogdijrekening is overleden.
3 Het in de vorige leden bepaalde is niet toepasselijk op bloedverwanten van de erflater in de opgaande lijn, die zijn voogden zijn of geweest zijn.
Artikel 58 Minderjarigen kunnen geen uiterste wilsbeschikking maken ten voordele van hun leermeesters, met wie zij tezamen wonen.
Artikel 59 1 De beroepsbeoefenaren op het gebied van de individuele gezondheidszorg, die iemand gedurende de ziekte waaraan hij is overleden, bijstand hebben verleend, alsmede de geestelijk verzorgers die hem gedurende die ziekte hebben bijgestaan, kunnen geen voordeel trekken uit de uiterste wilsbeschikkingen die zodanig persoon gedurende de behandeling of de bijstand te hunnen behoeve heeft gemaakt.
2 Ook kan degene die een voor de verzorging of verpleging van bejaarden of geestelijk gestoorden bestemde instelling exploiteert of die daarvan de leiding heeft of daarin werkzaam is, geen voordeel trekken uit de uiterste wilsbeschikkingen, welke zodanig persoon gedurende een verblijf in die instelling te zijnen behoeve heeft gemaakt.
Artikel 60 Van het in de twee voorgaande artikelen bepaalde zijn uitgezonderd:
a. de beschikkingen tot vergelding van bewezen diensten, bij wijze van legaat gemaakt, met inachtneming echter zowel van de gegoedheid van de maker, als van de diensten die aan deze zijn bewezen;
b. de beschikkingen ten voordele van iemand die bloed- of aanverwant tot de vierde graad of de echtgenoot van de erflater is.
Artikel 61 De notaris of andere persoon, die een uiterste wil of een akte van bewaargeving van een niet gesloten aangeboden onderhandse uiterste wil heeft verleden, en de getuigen die daarbij zijn tegenwoordig geweest, kunnen niet bij die uiterste wil worden bevoordeeld.
Artikel 62 1 Een uiterste wilsbeschikking die in strijd is met het in de artikelen 57–61 bepaalde, is vernietigbaar. De vernietiging vindt slechts plaats voor zover deze nodig is tot opheffing van het nadeel van degene die zich op de vernietigingsgrond beroept.
2 Een beschikking ten behoeve van een tussenbeidekomende persoon is op gelijke wijze vernietigbaar als een ten behoeve van de uitgesloten persoon zelf.
3 De vader, de moeder, de afstammelingen en de echtgenoot van een uitgesloten persoon worden geacht tussenbeidekomende personen te zijn, behalve wanneer zij bloedverwant in de rechte lijn of echtgenoot van de erflater zijn.
4 Indien een legataris in verband met een krachtens de vorige leden vernietigbaar legaat gehouden is een tegenprestatie te verrichten, is artikel 54 van Boek 3 van overeenkomstige toepassing.