Burgerlijk Wetboek Boek 4 (BW)


Boek 4

Erfrecht

Titel 2

Erfopvolging bij versterf

Artikel 9 Ten einde als erfgenaam bij versterf te kunnen optreden, moet men bestaan op het ogenblik dat de nalatenschap openvalt.

Artikel 10 1 De wet roept tot een nalatenschap als erfgenamen uit eigen hoofde achtereenvolgens:
a. de niet van tafel en bed gescheiden echtgenoot van de erflater tezamen met diens kinderen;
b. de ouders van de erflater tezamen met diens broers en zusters;
c. de grootouders van de erflater;
d. de overgrootouders van de erflater.
2 De afstammelingen van een kind, broer, zuster, grootouder of overgrootouder worden bij plaatsvervulling geroepen.
3 Alleen zij die tot de erflater in familierechtelijke betrekking stonden, worden tot de in de vorige leden genoemde bloedverwanten gerekend.

Artikel 11 1 Degenen die tezamen uit eigen hoofde tot een nalatenschap worden geroepen, erven voor gelijke delen.
2 In afwijking van lid 1 is het erfdeel van een halfbroer of halfzuster de helft van het erfdeel van een volle broer, een volle zuster of een ouder.
3 Wanneer het erfdeel van een ouder door toepassing van de leden 1 en 2 minder zou bedragen dan een kwart, wordt het verhoogd tot een kwart en worden de erfdelen van de overige erfgenamen naar evenredigheid verminderd.

Artikel 12 1 Plaatsvervulling geschiedt met betrekking tot personen die op het ogenblik van het openvallen van de nalatenschap niet meer bestaan, die onwaardig zijn, onterfd zijn of verwerpen of wier erfrecht is vervallen.
2 Zij die bij plaatsvervulling erven, worden staaksgewijze geroepen tot het erfdeel van degene wiens plaats zij vervullen.
3 Degenen die de erflater verder dan de zesde graad bestaan, erven niet.