Beginselenwet verpleging Ter beschikking gestelden (BVTG)


HOOFDSTUK XVI

BEROEP TEGEN BESLISSINGEN WAARTEGEN GEEN BEKLAG OPENSTAAT

Artikel 69 1 Een ter beschikking gestelde of anderszins verpleegde kan beroep instellen tegen:
a. de plaatsing of overplaatsing overeenkomstig het bepaalde in de artikelen 6.1, eerste lid, 6.5 en 6.7 van de Wet forensische zorg;
b. de verlenging van de termijnen, bedoeld in artikel 6.3, eerste lid, en artikel, 6.5, vierde lid, van de Wet forensische zorg;
c. de intrekking van de machtiging door Onze Minister als bedoeld in de artikelen 50 en 51;
d. de beslissing van het hoofd van de private instelling, bedoeld in artikel 1, onderdeel h, inzake intrekking van verlof als bedoeld in artikel 50, derde lid, indien het verlof op het moment dat het wordt ingetrokken een aaneengesloten periode van meer dan een week heeft geduurd;
e. de beslissing van het hoofd van de private instelling, bedoeld in artikel 1, onderdeel h, inzake de intrekking van het proefverlof als bedoeld in artikel 51, derde lid;
f. enige andere door Onze Minister genomen beslissing die een beperking inhoudt van een recht, dat hem op grond van een bij of krachtens deze wet gegeven voorschrift dan wel enig ander wettelijk voorschrift of enige een ieder verbindende bepaling van een in Nederland geldend verdrag toekomt;
g. een beslissing als bedoeld in het eerste lid van artikel 16c.
2 Het beroepschrift wordt behandeld door een door de Raad benoemde commissie van drie leden of buitengewone leden, die wordt bijgestaan door een secretaris.
3 Artikel 56, vierde lid, is van overeenkomstige toepassing.
4 Met betrekking tot de behandeling van het beroepschrift zijn de artikelen 56, vijfde lid, 58, tweede lid, derde lid, met uitzondering van de tweede volzin, vierde en vijfde lid, 59, vijfde lid, 60, eerste lid, 61, 62, eerste, tweede, derde en vijfde lid, en 64 van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de commissie kan bepalen dat:
a. omtrent het beroepschrift uitsluitend schriftelijk opmerkingen kunnen worden gemaakt;
b. de mondelinge opmerkingen ten overstaan van een lid van de commissie worden gemaakt;
c. ingeval bij een ander persoon mondeling inlichtingen worden ingewonnen, betrokkenen uitsluitend in de gelegenheid worden gesteld schriftelijk de vragen op te geven die zij aan die persoon gesteld wensen te zien.
5 De commissie doet zo spoedig mogelijk uitspraak. Met betrekking tot de uitspraak zijn de artikelen 65, tweede en vierde lid, en zevende lid, met uitzondering van de eerste volzin, en 66, met uitzondering van het vijfde lid, van overeenkomstige toepassing.