Beginselenwet verpleging Ter beschikking gestelden (BVTG)


HOOFDSTUK X

DISCIPLINAIRE STRAFFEN

Artikel 48 1 Indien een personeelslid of medewerker van de instelling constateert dat een verpleegde betrokken is bij feiten die onverenigbaar zijn met de orde of de veiligheid in de instelling dan wel met een ongestoord verloop van de verpleging en hij voornemens is daarover aan het hoofd van de instelling schriftelijk verslag te doen, deelt hij dit de verpleegde mede.
2 Het hoofd van de instelling beslist over het opleggen van een disciplinaire straf zo spoedig mogelijk nadat hem verslag is gedaan.
3 Indien het hoofd van de instelling of zijn vervanger feiten als bedoeld in het eerste lid, constateert, blijft het eerste lid buiten toepassing.

Artikel 49 1 Het hoofd van de instelling kan wegens het begaan van feiten als bedoeld in artikel 48, eerste lid, een of meer van de volgende disciplinaire straffen opleggen:
a. afzondering in de persoonlijke verblijfsruimte, gedurende het gehele etmaal of bepaalde uren daarvan, voor ten hoogste twee weken;
b. beperking van de bewegingsvrijheid tot de afdeling, waar de verpleegde verblijft, voor ten hoogste twee weken;
c. geldboete tot een door Onze Minister te bepalen maximum;
d. ontzegging van bezoek van een bepaalde persoon of van bepaalde personen voor ten hoogste twee weken, indien het feit plaatsvond in verband met bezoek van die persoon of personen;
e. uitsluiting van deelname aan een of meer gemeenschappelijke activiteiten of werkzaamheden voor ten hoogste twee weken, indien het feit plaatsvond in verband met die gemeenschappelijke activiteit of werkzaamheid.
2 Het hoofd van de instelling bepaalt bij de oplegging van een geldboete tevens door welke andere straf de boete zal worden vervangen, ingeval deze niet binnen de daartoe door hem gestelde termijn is betaald.
3 Het hoofd van de instelling kan voor feiten als bedoeld in artikel 48, eerste lid, meer dan één straf opleggen, met dien verstande dat de in het eerste lid onder a en e genoemde straffen slechts kunnen worden opgelegd voor zover zij te zamen niet langer duren dan twee weken.
4 De oplegging van een straf laat onverlet de mogelijkheid voor het hoofd van de instelling om ter zake van de door de verpleegde toegebrachte schade aan eigendommen van de instelling of personeelsleden of medewerkers dan wel van medeverpleegden met de verpleegde een regeling te treffen.
5 Indien een straf is opgelegd wordt deze onverwijld ten uitvoer gelegd. Het hoofd van de instelling kan bepalen dat een straf niet of slechts ten dele ten uitvoer wordt gelegd.
6 Geen straf kan worden opgelegd indien de verpleegde voor het begaan van een feit als bedoeld in artikel 48, eerste lid, niet verantwoordelijk kan worden gesteld.
7 Van elke strafoplegging dan wel wijziging daarvan houdt het hoofd van de instelling aantekening. Indien een straf ingevolge hoofdstuk XIII, XIV of XV geheel of ten dele wordt herzien, houdt het hoofd van de instelling hiervan aantekening.