Beginselenwet verpleging Ter beschikking gestelden (BVTG)
HOOFDSTUK IX
ONDERBRENGING VAN EEN KIND IN DE INRICHTING
Artikel 47 1 Indien een verpleegde een kind in de instelling wil onderbrengen ten einde het aldaar te verzorgen en op te voeden behoeft hij hiertoe de toestemming van het hoofd van de instelling. Het hoofd van de instelling kan deze toestemming geven, voor zover dit verblijf zich verdraagt met de volgende belangen:a. de bescherming van de persoonlijke veiligheid of de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van het kind;
b. de handhaving van de orde of de veiligheid in de instelling;
c. de uitvoering van het verplegings- en behandelingsplan.
2 Het hoofd van de instelling kan aan de toestemming voorwaarden verbinden met het oog op een belang als bedoeld in het eerste lid.
3 Het hoofd van de instelling kan over een door hem voorgenomen onderbrenging van een kind in de instelling het advies inwinnen van de Raad voor de Kinderbescherming.
4 Het hoofd van de instelling kan de toestemming intrekken, indien dit noodzakelijk is met het oog op een belang als bedoeld in het eerste lid of indien de verpleegde een bepaalde voorwaarde niet nakomt. Indien het hoofd van de instelling een nader onderzoek nodig oordeelt, kan hij de medewerking van de Raad voor de Kinderbescherming inroepen.
5 Het hoofd van de instelling is verplicht de toestemming te weigeren of in te trekken, indien de onderbrenging van het kind in de instelling in strijd komt met enige op het gezag over het kind betrekking hebbende beslissing.
6 In de huisregels worden nadere regels gesteld omtrent het verblijf van kinderen in de instelling.
7 De kosten van de verzorging van het kind komen alleen voor rekening van het Rijk, voor zover de verpleegde zelf niet in die kosten kan voorzien.