Beginselenwet Justitiële jeugdinrichtingen (BJJI)


Hoofdstuk VIII

Contact met de buitenwereld

Artikel 41 1 De jeugdige heeft, behoudens de overeenkomstig het tweede tot en met het vierde lid te stellen beperkingen, het recht brieven en stukken per post te verzenden en te ontvangen. De hieraan verbonden kosten komen, tenzij de directeur anders bepaalt, voor rekening van de jeugdige.
2 De directeur is bevoegd enveloppen of andere poststukken, afkomstig van of bestemd voor jeugdigen, op de aanwezigheid van bijgesloten voorwerpen te onderzoeken en deze hiertoe te openen. Indien de enveloppen of andere poststukken afkomstig zijn van of bestemd zijn voor de in artikel 42, eerste en tweede lid, genoemde personen of instanties, geschiedt dit onderzoek in aanwezigheid van de betrokken jeugdige.
3 De directeur is bevoegd op de inhoud van brieven of andere poststukken afkomstig van of bestemd voor jeugdigen toezicht uit te oefenen met het oog op een belang als bedoeld in het vierde lid. Dit toezicht kan omvatten het kopiëren van brieven of andere poststukken. Van de wijze van uitoefenen van toezicht wordt aan de jeugdige tevoren mededeling gedaan.
4 De directeur kan de verzending of de uitreiking van bepaalde brieven of andere poststukken alsmede bijgesloten voorwerpen weigeren, indien dit noodzakelijk is met het oog op een van de volgende belangen:
a. de handhaving van de orde of de veiligheid in de inrichting;
b. de voorkoming of de opsporing van strafbare feiten;
c. de bescherming van slachtoffers van of anderszins betrokkenen bij misdrijven;
d. de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van de jeugdige;
e. de uitvoering van het perspectiefplan.
5 De directeur draagt zorg dat de niet uitgereikte brieven of andere poststukken dan wel bijgesloten voorwerpen, hetzij worden teruggegeven aan de jeugdige of voor diens rekening worden gezonden aan de verzender of een door de jeugdige op te geven adres, hetzij onder afgifte van een bewijs van ontvangst ten behoeve van de jeugdige worden bewaard, hetzij met toestemming van de jeugdige worden vernietigd, hetzij aan een opsporingsambtenaar ter hand worden gesteld met het oog op de voorkoming of opsporing van strafbare feiten.

Artikel 42 1 Artikel 41, derde en vierde lid, is niet van toepassing op brieven door de jeugdige gericht aan of afkomstig van:
a. leden van het Koninklijk Huis;
b. de Eerste of Tweede Kamer der Staten-Generaal, leden daarvan, de Nederlandse leden van het Europese Parlement of een commissie uit een van beide parlementen;
c. Onze Minister;
d. justitiële autoriteiten;
e. de Nationale ombudsman;
f. de inspecteurs van de Inspectie gezondheidszorg en jeugd;
g. de Raad, een commissie daaruit of leden of buitengewone leden daarvan;
h. de commissie van toezicht, een beklagcommissie, of leden daarvan;
i. organen, of leden daarvan, die krachtens een wettelijk voorschrift of een in Nederland geldend verdrag:
1°. bevoegd zijn tot kennisneming van klachten of behandeling van met een klacht aangevangen zaken; dan wel
2°. zijn belast met het houden van toezicht op justitiële jeugdinrichtingen;
j. diens rechtsbijstandverlener;
k. diens reclasseringsmedewerker of medewerkers van de gecertificeerde instelling;
l. diens ouders of voogd, stiefouder of pleegouders, behoudens ingeval zwaarwegende belangen van de jeugdige zich daartegen verzetten;
m. andere door Onze Minister of de directeur aan te wijzen personen of instanties.
2 Onze Minister kan nadere regels stellen omtrent de wijze van verzending van brieven aan en door de in het eerste lid genoemde personen en instanties.

Artikel 43 1 De jeugdige heeft het recht gedurende ten minste één uur per week op in de huisregels vastgestelde tijden en plaatsen bezoek te ontvangen. Onze Minister kan nadere regels stellen omtrent de toelating en weigering van bezoek. In de huisregels worden regels gesteld omtrent het aanvragen van bezoek.
2 De directeur kan het aantal tegelijk tot de jeugdige toe te laten personen beperken, indien dit noodzakelijk is in het belang van de handhaving van de orde of de veiligheid in de inrichting.
3 De directeur kan de toelating tot de jeugdige van een bepaalde persoon of bepaalde personen weigeren, indien dit noodzakelijk is met het oog op een belang als bedoeld in artikel 41, vierde lid. Deze weigering van een bezoeker op de grond van artikel 41, vierde lid, onder a, b, d of e, geldt voor ten hoogste twaalf maanden.
4 De directeur kan bepalen dat tijdens het bezoek toezicht wordt uitgeoefend, indien dit noodzakelijk is met het oog op een belang als bedoeld in artikel 41, vierde lid. Dit toezicht kan omvatten het beluisteren of het opnemen van het gesprek tussen de bezoeker en de jeugdige. Tevoren wordt aan betrokkenen mededeling gedaan van de aard en de reden van het toezicht.
5 Iedere bezoeker dient zich bij binnenkomst op deugdelijke wijze te legitimeren. De directeur kan bepalen dat een bezoeker aan zijn kleding wordt onderzocht op de aanwezigheid van voorwerpen die een gevaar kunnen opleveren voor de orde of de veiligheid in de inrichting. Dit onderzoek kan ook betrekking hebben op door hem meegebrachte voorwerpen. De directeur is bevoegd dergelijke voorwerpen gedurende de duur van het bezoek onder zich te nemen tegen afgifte van een bewijs van ontvangst dan wel aan een opsporingsambtenaar ter hand te stellen met het oog op de voorkoming of de opsporing van strafbare feiten. De directeur kan voorwaarden verbinden aan het voorgenomen bezoek van een persoon aan wie op grond van het derde lid eerder de toegang is geweigerd. Deze voorwaarden kunnen inhouden dat de bezoeker voorafgaand aan het bezoek, aan zijn lichaam wordt onderzocht. Dit onderzoek kan mede omvatten het uitwendig schouwen van de openingen en holten van het lichaam van de bezoeker.
6 De directeur kan het bezoek binnen de daarvoor bestemde tijd beëindigen en de bezoeker uit de inrichting doen verwijderen, indien dit noodzakelijk is met het oog op een belang als bedoeld in artikel 41, vierde lid.
7 De in artikel 42, eerste lid, onder f, g, h, en i, onder 2°, genoemde personen en instanties hebben te allen tijde toegang tot de jeugdige. De overige in dat lid genoemde personen en instanties hebben toegang tot de jeugdige op in de huisregels vastgestelde tijden en plaatsen. Indien de in artikel 42, eerste lid, onder k, genoemde personen vanwege dringende verplichtingen of belemmeringen niet in staat blijken de jeugdige op de in de huisregels vastgestelde tijden en plaatsen gedurende de week te bezoeken, stelt de directeur hen buiten deze tijden, door de week of in het weekeinde, daartoe in de gelegenheid. Tijdens dit bezoek kunnen zij zich vrijelijk met de jeugdige onderhouden, behoudens ingeval de directeur, na overleg met de desbetreffende bezoeker, van mening is dat van de jeugdige een ernstig gevaar uitgaat voor de veiligheid van de bezoeker. In dat geval laat de directeur voor het bezoek weten welke toezichthoudende maatregelen genomen worden om het onderhoud zo ongestoord mogelijk te laten verlopen. De toezichthoudende maatregelen mogen er niet toe leiden dat vertrouwelijke mededelingen in het onderhoud tussen de jeugdige en diens rechtsbijstandverlener bij derden bekend kunnen worden.

Artikel 44 1 De jeugdige heeft, behoudens de overeenkomstig het tweede tot en met het vierde lid te stellen beperkingen, het recht ten minste tweemaal per week op in de huisregels vastgestelde tijden en plaatsen en met behulp van een daartoe aangewezen toestel gedurende tien minuten een of meer telefoongesprekken te voeren met personen buiten de inrichting. De hieraan verbonden kosten komen, tenzij de directeur anders bepaalt, voor rekening van de jeugdige. In verband met het uitoefenen van toezicht als bedoeld in het tweede lid, kunnen telefoongesprekken worden opgenomen.
2 De directeur kan bepalen dat op de door of met de jeugdige gevoerde telefoongesprekken toezicht wordt uitgeoefend, indien dit noodzakelijk is om de identiteit van de persoon met wie de jeugdige een gesprek voert vast te stellen dan wel met het oog op een belang als bedoeld in artikel 41, vierde lid. Dit toezicht kan omvatten het beluisteren van een telefoongesprek of het uitluisteren van een opgenomen telefoongesprek. Aan de betrokkene wordt mededeling gedaan van de aard en de reden van het toezicht. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over het opnemen van telefoongesprekken en het bewaren en verstrekken van opgenomen telefoongesprekken.
3 De directeur kan de gelegenheid tot het voeren van een bepaald telefoongesprek of telefoongesprekken weigeren of een telefoongesprek binnen de daarvoor bestemde tijd beëindigen, indien dit noodzakelijk is met het oog op een belang als bedoeld in artikel 41, vierde lid. De beslissing tot het weigeren van een bepaald telefoongesprek of bepaalde telefoongesprekken geldt voor ten hoogste vier weken.
4 De jeugdige wordt in staat gesteld met de in artikel 42, eerste lid, genoemde personen en instanties telefonisch contact te hebben, indien hiervoor de noodzaak en de gelegenheid bestaan. Op deze gesprekken wordt geen ander toezicht uitgeoefend dan voor zover noodzakelijk is om de identiteit van de persoon of instantie met wie de jeugdige een telefoongesprek voert of wenst te voeren vast te stellen.

Artikel 45 1 De directeur kan toestemming geven voor het voeren van een gesprek tussen de jeugdige en een vertegenwoordiger van de media, voor zover dit zich verdraagt met de volgende belangen:
a. de handhaving van de orde of de veiligheid in de inrichting;
b. de bescherming van de openbare orde en de goede zeden;
c. de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van de jeugdige;
d. de uitvoering van het perspectiefplan;
e. de bescherming van de rechten en de vrijheden van anderen dan de jeugdige;
f. de voorkoming of de opsporing van strafbare feiten.
2 De directeur kan met het oog op de bescherming van de in het eerste lid genoemde belangen aan de toegang van een vertegenwoordiger van de media tot de inrichting voorwaarden verbinden. De directeur is bevoegd een vertegenwoordiger van de media uit de inrichting te doen verwijderen, indien hij de hem opgelegde voorwaarden niet nakomt.
3 De directeur kan op het contact met een vertegenwoordiger van de media toezicht uitoefenen, indien dit noodzakelijk is met het oog op een belang als bedoeld in het eerste lid. Artikel 43, vierde lid, tweede en derde volzin, en vijfde lid, is van overeenkomstige toepassing.