Beginselenwet Justitiële jeugdinrichtingen (BJJI)


Hoofdstuk VI

Bewegingsvrijheid

Paragraaf 1

Bewegingsvrijheid binnen de inrichting

Artikel 22 In inrichtingen verblijven jeugdigen in groepen en nemen deel aan gemeenschappelijke activiteiten gedurende ten minste 77 uren per week waarvan ten minste acht en een half uren per dag. De jeugdigen houden zich gedurende de voor de nachtrust bestemde uren in hun kamer op, tenzij zij als onderdeel van het regime van de inrichting deelnemen aan meerdaagse activiteiten buiten de inrichting.

Artikel 22a 1 Op een door Onze Minister als zodanig aangewezen afdeling voor intensieve zorg nemen jeugdigen deel aan gemeenschappelijke activiteiten gedurende ten minste zes uren per dag door de week en gedurende ten minste vier uren per dag in het weekeinde.
2 Een jeugdige kan op een afdeling voor intensieve zorg worden geplaatst indien:
a. de jeugdige in een crisissituatie verkeert,
b. de crisissituatie vermoedelijk gevolg is van een psychiatrische stoornis of een persoonlijkheidsstoornis, en
c. de jeugdige ten gevolge van het gestelde onder a en b tijdelijk niet in een inrichting kan verblijven met een regime als bedoeld in artikel 22.
De plaatsing geschiedt alleen indien dit noodzakelijk is ten behoeve van het stabiliseren en het zo nodig stellen van een diagnose ten aanzien van de jeugdige.
3 De directeur bepaalt telkens binnen ten hoogste zes weken en na advies van een psychiater of de noodzaak tot voortzetting van het verblijf op de afdeling voor intensieve zorg nog bestaat.
4 Een jeugdige die op een afdeling voor intensieve zorg is geplaatst, verblijft, in afwijking van artikel 1, onder v, in een groep van ten minste twee personen.

Artikel 22b 1 Op een door Onze Minister als zodanig aangewezen afdeling voor intensieve behandeling nemen jeugdigen deel aan gemeenschappelijke activiteiten gedurende ten minste zes uren per dag door de week en gedurende ten minste vier uren per dag in het weekeinde.
2 Een jeugdige kan op een afdeling voor intensieve behandeling worden geplaatst indien:
a. de jeugdige extra begeleiding behoeft,
b. de behoefte aan extra begeleiding het gevolg is van een psychiatrische stoornis of een persoonlijkheidsstoornis, en
c. de jeugdige ten gevolge van het gestelde onder a en b tijdelijk niet in een inrichting kan verblijven met een regime als bedoeld in artikel 22.
De plaatsing geschiedt alleen indien dit noodzakelijk is ter stabilisatie en behandeling van de jeugdige.
3 De directeur bepaalt telkens binnen ten hoogste drie maanden en na advies van een psychiater of de noodzaak tot voortzetting van het verblijf op de afdeling voor intensieve behandeling nog bestaat.
4 Een jeugdige die op een afdeling voor intensieve behandeling is geplaatst, verblijft, in afwijking van artikel 1, onder v, in een groep van ten minste twee personen.

Artikel 22c 1 Op een door Onze Minister als zodanig aangewezen individuele trajectafdeling nemen jeugdigen deel aan gemeenschappelijke activiteiten gedurende ten minste zes uren per dag door de week en ten minste vier uren in het weekeinde.
2 Een jeugdige kan op een individuele trajectafdeling worden geplaatst indien:
a. de jeugdige extra individuele begeleiding behoeft,
b. de behoefte aan extra individuele begeleiding het gevolg is van een persoonlijkheidsstoornis en
c. de jeugdige ten gevolge van het gestelde onder a en b niet in een inrichting kan verblijven met een regime als bedoeld in artikel 22.
3 Het verblijf van de jeugdige is gericht op de bevordering van de terugkeer in een regime als bedoeld in artikel 22 of de terugkeer van de jeugdige in de samenleving.
4 Een jeugdige die op een individuele trajectafdeling is geplaatst, verblijft, in afwijking van artikel 1, onder v, in een groep van tenminste twee personen.
5 De directeur van de inrichting waar de jeugdige op de individuele trajectafdeling is geplaatst, bepaalt telkens binnen ten hoogste zes maanden en na het advies te hebben ingewonnen van de adviescommissie of de noodzaak tot voortzetting van het verblijf op de afdeling voor individuele trajectafdeling nog bestaat.
6 Onze Minister stelt nadere regels omtrent de taak, samenstelling en werkwijze van de adviescommissie, bedoeld in het vijfde lid.

Artikel 22d 1 Onze Minister kan bepalen dat een jeugdige aan wie de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen is opgelegd, voor een periode van ten hoogste zeven weken ter observatie wordt geplaatst in een daartoe aangewezen inrichting.
2 Onze Minister kan, indien dit noodzakelijk is, de termijn genoemd in het eerste lid met ten hoogste vier weken verlengen.
3 De jeugdige keert na het verstrijken van de observatietermijn terug naar de inrichting waar hij voorheen was geplaatst, tenzij uit de observatierapportage blijkt dat overplaatsing naar een andere inrichting aangewezen is.
4 De plaatsing ter observatie kan op verzoek van de directeur van de inrichting waar de jeugdige verblijft plaatsvinden in de volgende gevallen:
a. indien daartoe uit het oogpunt van de behandeling van de jeugdige aanleiding bestaat;
b. indien deze noodzakelijk wordt geacht met het oog op de opstelling van een advies ten behoeve van verlenging van de maatregel.

Artikel 23 1 De directeur kan een jeugdige gedurende ten hoogste een week na zijn binnenkomst in de inrichting uitsluiten van het verblijf in een groep en zijn deelname aan gemeenschappelijke activiteiten beperken tot ten minste zes uren per dag, indien dit noodzakelijk is:
a. ter voorbereiding van de beslissing omtrent onderbrenging van de jeugdige in de groep;
b. ten behoeve van de vaststelling van een perspectiefplan.
2 De directeur kan de periode, bedoeld in het eerste lid, tweemaal met ten hoogste een week verlengen, indien hij na overleg met een gedragsdeskundige tot het oordeel is gekomen dat de noodzaak hiertoe nog bestaat.
3 De directeur kan de jeugdige gedurende ten hoogste een week uitsluiten van verblijf in de groep of beperken in de deelname aan gemeenschappelijke activiteiten, indien dit noodzakelijk is in het belang van:
a. zijn geestelijke of lichamelijke ontwikkeling;
b. de uitvoering van het hem betreffende perspectiefplan.
4 De directeur kan de uitsluiting of beperking, bedoeld in het derde lid, telkens met ten hoogste een week verlengen, indien hij na overleg met een gedragsdeskundige tot het oordeel is gekomen dat de noodzaak hiertoe nog bestaat.
5 De directeur houdt van de oplegging van de maatregel van uitsluiting, bedoeld in het eerste en derde lid, en de verlenging, bedoeld in het tweede en vierde lid, aantekening in een register.

Artikel 23a 1 Een personeelslid of medewerker kan de jeugdige voor een maximale aaneengesloten duur van een uur uitsluiten van het verblijf in de groep of van gemeenschappelijke activiteiten indien het gedrag van de jeugdige verstorend is voor de rust in de groep, en in verband daarmee de kortdurende uitsluiting ertoe bijdraagt dat het gedrag van de jeugdige gunstig wordt beïnvloed.
2 Een uitsluiting als bedoeld in het eerste lid kan op een dag herhaaldelijk worden toegepast, met dien verstande dat de totale duur van de uitsluitingen de twee uren per etmaal niet overstijgt.
3 De directeur houdt van de oplegging van de maatregel van uitsluiting, bedoeld in het eerste lid, en de herhaalde toepassing, bedoeld in het tweede lid, aantekening in een register. De directeur stelt aan de hand van dit register elke drie maanden de commissie van toezicht van de toepassing van de maatregel op de hoogte en treedt daarover met de commissie in overleg.