Beginselenwet Justitiële jeugdinrichtingen (BJJI)


Hoofdstuk IX

Verzorging, onderwijs en andere activiteiten

Paragraaf 1

Verzorging

Artikel 46 1 De jeugdige heeft het recht zijn godsdienst of levensovertuiging, individueel of in gemeenschap met anderen, vrij te belijden en te beleven.
2 De directeur draagt zorg dat in de inrichting voldoende geestelijke verzorging, die zoveel mogelijk aansluit bij de godsdienst of levensovertuiging van de jeugdigen, beschikbaar is.
3 De directeur stelt de jeugdige in de gelegenheid op in de huisregels vastgestelde tijden en plaatsen:
a. persoonlijk contact te onderhouden met de geestelijke verzorger van de godsdienst of de levensovertuiging van zijn keuze, die aan de inrichting is verbonden;
b. contact te onderhouden met andere dan de onder a genoemde geestelijke verzorgers volgens artikel 43;
c. in de inrichting te houden godsdienstige of levensbeschouwelijke bijeenkomsten van zijn keuze bij te wonen. Artikel 24 is van overeenkomstige toepassing.
4 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld ten aanzien van de beschikbaarheid van de geestelijke verzorging. Deze regels hebben betrekking op de verlening van geestelijke verzorging door of vanwege verschillende richtingen van godsdienst of levensovertuiging, op de organisatie en de bekostiging van de geestelijke verzorging en op de aanstelling van geestelijke verzorgers bij een inrichting.

Artikel 47 1 De jeugdige heeft recht op verzorging door een aan de inrichting verbonden arts of diens vervanger.
2 De jeugdige heeft recht op raadpleging, voor eigen rekening, van een arts van zijn keuze. De directeur stelt in overleg met de gekozen arts de plaats en het tijdstip van de raadpleging vast.
3 De directeur draagt zorg dat een aan de inrichting verbonden arts of diens vervanger:
a. regelmatig beschikbaar is voor het houden van een spreekuur;
b. op andere tijdstippen beschikbaar is, indien dit in het belang van de gezondheid van de jeugdige noodzakelijk is;
c. de jeugdigen die hiervoor in aanmerking komen onderzoekt op hun geschiktheid voor deelname aan sport of een andere activiteit.
4 De directeur draagt zorg voor:
a. de verstrekking van de door de aan de inrichting verbonden arts of diens vervanger voorgeschreven medicijnen en diëten;
b. de behandeling van de jeugdige op aanwijzing van de aan de inrichting verbonden arts of diens vervanger;
c. de overbrenging van de jeugdige naar een ziekenhuis dan wel een andere instelling, indien de onder b bedoelde behandeling aldaar plaatsvindt.

Artikel 48 1 De jeugdige heeft recht op sociale verzorging en hulpverlening.
2 De directeur draagt zorg dat de maatschappelijk werkers van gecertificeerde instellingen, reclasseringswerkers en daarvoor in aanmerking komende gedragsdeskundigen de in het eerste lid omschreven zorg en hulp in de inrichting kunnen verlenen.
3 De directeur draagt zorg voor overbrenging van de jeugdige naar de daartoe bestemde plaats, indien de in het eerste lid omschreven zorg en hulp dit noodzakelijk maken en een dergelijke overbrenging zich verdraagt met de ongestoorde tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming.

Artikel 49 1 De directeur draagt zorg dat aan de jeugdige voeding, noodzakelijke kleding en schoeisel worden verstrekt dan wel dat hem voldoende geldmiddelen ter beschikking worden gesteld om hierin naar behoren te voorzien.
2 De jeugdige heeft recht op het dragen van eigen kleding en schoeisel, tenzij die een gevaar kunnen opleveren voor de orde of de veiligheid in de inrichting. Hij kan worden verplicht tijdens het deelnemen aan activiteiten of sport aangepaste kleding of schoeisel te dragen. In de huisregels kunnen regels worden gesteld omtrent de wijze van gebruik en onderhoud van kleding en schoeisel.
3 De directeur draagt zorg dat bij de verstrekking van voeding zoveel mogelijk rekening wordt gehouden met de godsdienst of de levensovertuiging van de jeugdigen.
4 De directeur draagt zorg dat de jeugdige in staat wordt gesteld zijn uiterlijk en lichamelijke hygiëne naar behoren te verzorgen.
5 In de huisregels worden regels gesteld omtrent de aankoop door jeugdigen van andere gebruiksartikelen dan die welke door de directeur ter beschikking worden gesteld.

Artikel 50 1 In de huisregels kan worden bepaald dat het bezit van bepaalde soorten voorwerpen binnen de inrichting of een bepaalde afdeling daarvan verboden is, indien dit noodzakelijk is in het belang van de handhaving van de orde of de veiligheid in de inrichting dan wel de beperking van de aansprakelijkheid van de directeur voor de voorwerpen.
2 De directeur kan een jeugdige toestemming geven hem toebehorende voorwerpen waarvan het bezit niet is verboden ingevolge het eerste lid, in zijn kamer te plaatsen dan wel bij zich te hebben voor zover dit zich verdraagt met de volgende belangen:
a. de handhaving van de orde of de veiligheid in de inrichting;
b. de geestelijke of de lichamelijke ontwikkeling van de jeugdige;
c. de uitvoering van het perspectiefplan;
d. de aansprakelijkheid van de directeur voor de voorwerpen.
3 De directeur kan aan de toestemming, bedoeld in het tweede lid, voorwaarden verbinden die kunnen betreffen het gebruik van en de aansprakelijkheid voor deze voorwerpen. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld krachtens welke de aansprakelijkheid van de directeur voor voorwerpen die een jeugdige ingevolge het tweede lid onder zich heeft wordt beperkt tot een bepaald bedrag.
4 De directeur is bevoegd aan de jeugdige toebehorende voorwerpen voor diens rekening te laten onderzoeken, ten einde vast te stellen of de toelating of het bezit daarvan kan worden toegestaan dan wel is verboden ingevolge het eerste onderscheidenlijk het tweede lid.
5 De directeur is bevoegd voorwerpen die verboden zijn dan wel ten aanzien waarvan geen toestemming is verleend ingevolge het eerste onderscheidenlijk het tweede lid, in beslag te nemen. Hij draagt zorg dat deze voorwerpen hetzij onder afgifte van een bewijs van ontvangst ten behoeve van de jeugdige op diens kosten worden bewaard, hetzij met toestemming van de jeugdige worden vernietigd, hetzij aan een opsporingsambtenaar ter hand worden gesteld met het oog op de voorkoming of de opsporing van strafbare feiten.

Artikel 51 1 Het bezit van contant geld door de jeugdigen in de inrichting of een afdeling is verboden, tenzij in de huisregels anders is bepaald.
2 In inrichtingen of afdelingen waar het bezit door de jeugdigen van contant geld is verboden, heeft de jeugdige de beschikking over een rekening-courant bij de inrichting.
3 Aan de jeugdige kan een zakgeld worden toegekend volgens door Onze Minister te stellen regels.
4 In de huisregels kunnen nadere regels worden gesteld omtrent het bezit van contant geld en het gebruik van de rekening-courant. Deze regels kunnen een beperking inhouden van het bedrag waarover de jeugdige ten hoogste in contanten of door middel van zijn rekening-courant mag beschikken.

Paragraaf 1a

Verblijf in een bijzondere zorgafdeling in verband met de geestelijke gezondheidstoestand

Artikel 51a Voor de toepassing van deze paragraaf wordt onder gevaar verstaan:
1. gevaar voor de jeugdige, die het veroorzaakt, hetgeen onder meer bestaat uit:
a. het gevaar dat de jeugdige zich van het leven zal beroven of zichzelf ernstig lichamelijk letsel zal toebrengen;
b. het gevaar dat de jeugdige maatschappelijk te gronde gaat;
c. het gevaar dat de jeugdige zichzelf in ernstige mate zal verwaarlozen;
d. het gevaar dat de jeugdige met hinderlijk gedrag agressie van anderen zal oproepen.
2. gevaar voor een of meer anderen, hetgeen onder meer bestaat uit:
a. het gevaar dat de jeugdige een ander van het leven zal beroven of hem ernstig lichamelijk letsel zal toebrengen;
b. het gevaar voor de psychische gezondheid van een ander;
c. het gevaar dat de jeugdige een ander, die aan zijn zorg is toevertrouwd, zal verwaarlozen;
3. gevaar voor de algemene veiligheid van personen of goederen.

Artikel 51b 1 De directeur draagt zorg dat binnen twee weken na plaatsing op een afdeling voor intensieve zorg als bedoeld in artikel 22a of een afdeling voor intensieve behandeling als bedoeld in artikel 22b, in overleg met de jeugdige een geneeskundige behandelingsplan wordt vastgesteld.
2 Het geneeskundig behandelingsplan is gericht op het zodanig wegnemen van het gevaar dat de stoornis van de geestvermogens de jeugdige doet veroorzaken dat de jeugdige niet langer in verband met zijn geestelijke gezondheidstoestand op een afdeling voor intensieve zorg of intensieve behandeling behoeft te verblijven. Zo mogelijk geschiedt dit door het behandelen van de stoornis. Indien dit niet mogelijk is, geschiedt dit door het anderszins wegnemen van het gevaar.
3 Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld omtrent de eisen waaraan een geneeskundig behandelingsplan tenminste moet voldoen en de voorschriften die bij een wijziging daarvan in acht genomen moeten worden.

Artikel 51c Behandeling van de jeugdige op een afdeling voor intensieve zorg als bedoeld in artikel 22a of een afdeling voor intensieve behandeling als bedoeld in artikel 22b vindt slechts plaats:
a. voor zover deze is voorzien in het geneeskundig behandelingsplan bedoeld in artikel 51b, eerste lid
b. indien het overleg over het geneeskundig behandelingsplan, bedoeld in artikel 51b, eerste lid, heeft geleid tot overeenstemming met de jeugdige en, indien de jeugdige de leeftijd van zestien jaar nog niet heeft bereikt, met zijn ouders of voogd, stiefouder of pleegouders dan wel de gecertificeerde instelling, en
c. indien de jeugdige of, indien de jeugdige de leeftijd van zestien jaar nog niet heeft bereikt, zijn ouders of voogd, stiefouder of pleegouders dan wel de gecertificeerde instelling, zich niet tegen de geneeskundige behandeling verzetten.

Artikel 51d Indien niet wordt voldaan aan de voorwaarden van artikel 51c, onderdelen b en c, kan niettemin als uiterste redmiddel geneeskundige behandeling plaatsvinden:
a. voor zover aannemelijk is dat zonder die behandeling het gevaar dat de stoornis van de geestvermogens de jeugdige doet veroorzaken niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen, of
b. voor zover dit volstrekt noodzakelijk is om het gevaar dat de stoornis van de geestvermogens de jeugdige binnen de inrichting doet veroorzaken, af te wenden.

Artikel 51e 1 Behandeling overeenkomstig artikel 51d, onder a, vindt plaats na een schriftelijke beslissing van de directeur waarin wordt vermeld voor welke termijn zij geldt.
2 Ten behoeve van deze beslissing dient te worden overgelegd een verklaring van de behandelend psychiater alsmede van een psychiater die de jeugdige met het oog daarop kort tevoren heeft onderzocht maar niet bij diens behandeling betrokken was. Uit de verklaringen dient te blijken dat de jeugdige op wie de verklaring betrekking heeft, is gestoord in zijn geestvermogens en dat een geval als bedoeld in artikel 51d, onder a, zich voordoet. De verklaringen moeten met redenen zijn omkleed en ondertekend.
3 De beslissing als bedoeld in het eerste lid wordt gemeld aan de voorzitter van de Commissie van Toezicht. De voorzitter van de Commissie van Toezicht doet onverwijld een melding aan de maandcommissaris.
4 De termijn als bedoeld in het eerste lid is zo kort mogelijk, maar niet langer dan drie maanden, gerekend vanaf de dag waarop de beslissing tot stand komt. De directeur doet onverwijld een afschrift van de beslissing toekomen aan de jeugdige en, indien de jeugdige de leeftijd van 16 jaar nog niet heeft bereikt, tevens aan zijn ouders of voogd, stiefouder of pleegouders dan wel de gecertificeerde instelling.
5 Indien na afloop van de termijn als bedoeld in het eerste lid, voortzetting van de behandeling overeenkomstig artikel 51d, onder a, nodig is, geschiedt dit slechts krachtens een schriftelijke beslissing van de directeur. Het bepaalde in de voorgaande volzin is eveneens van toepassing indien binnen zes maanden na afloop van de termijn als bedoeld in het vierde lid opnieuw behandeling overeenkomstig artikel 51d, onder a, nodig is. De directeur geeft in zijn beslissing aan waarom van een behandeling alsnog het beoogde effect wordt verwacht. Op zodanige beslissingen is het vierde lid, eerste volzin van toepassing.
6 Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld omtrent de toepassing van het eerste, tweede, vierde en vijfde lid alsmede omtrent de toepassing van artikel 51d, onder b.
7 Deze in het zesde lid bedoelde regels betreffen in ieder geval de melding en de registratie van de behandeling alsmede de taak van de behandelend arts. Tevens kunnen categorieën van behandelingsmiddelen of -maatregelen worden aangewezen die niet mogen worden toegepast bij een behandeling overeenkomstig het eerste lid. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen voorts ten aanzien van daarbij aangegeven categorieën van behandelingsmiddelen of -maatregelen regels worden gegeven met betrekking tot de wijze waarop tot toepassing daarvan moet worden besloten.

Paragraaf 2

Onderwijs en andere activiteiten

Artikel 52 1 De jeugdige is verplicht tot het volgen van onderwijs dan wel tot het deelnemen aan andere activiteiten in het kader van zijn pedagogische vorming.
2 In het voor de jeugdige opgestelde perspectiefplan wordt opgenomen welk onderwijs hij volgt of aan welke activiteiten in het kader van zijn pedagogische vorming hij deelneemt. Bij de keuze daarvan worden de mate van beveiliging van de inrichting of de afdeling en het voor de jeugdige geldende stelsel van vrijheden in acht genomen, en wordt zo veel mogelijk rekening gehouden met redelijke wensen van de jeugdige, alsmede met die van zijn ouders of voogd, stiefouder of pleegouders.
3 De directeur draagt zorg voor de beschikbaarheid van onderwijs en andere activiteiten in het kader van de pedagogische vorming, alsmede voor de voorziening daarin door daarvoor in aanmerking komende functionarissen.
4 Onze Minister kan regels stellen omtrent de voorwaarden waaronder een tegemoetkoming kan worden verleend in de kosten die voor de jeugdige aan het volgen van onderwijs en het deelnemen aan activiteiten in het kader van zijn pedagogische vorming, voor zover hierin niet door de directeur van de inrichting kan worden voorzien, kunnen zijn verbonden. Deze voorwaarden kunnen betreffen de aard, de duur en de kosten van deze activiteiten alsmede de vooropleiding van de jeugdige en diens vorderingen.
5 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld omtrent de eisen waaraan het onderwijs in de inrichting en de andere activiteiten in het kader van de pedagogische vorming moeten voldoen.

Artikel 53 1 De jeugdige heeft recht op het kennis nemen van het nieuws, voor eigen rekening, en het wekelijks gebruik maken van een bibliotheekvoorziening.
2 De jeugdige heeft recht op lichamelijke oefening en het beoefenen van sport gedurende ten minste tweemaal drie kwartier per week, voor zover zijn gezondheid zich daar niet tegen verzet.
3 De jeugdige heeft recht op recreatie en dagelijks verblijf in de buitenlucht, voor zover zijn gezondheid zich daar niet tegen verzet.
4 De directeur draagt zorg dat de jeugdige in de gelegenheid wordt gesteld tot deelname aan recreatieve activiteiten gedurende ten minste twee uren per dag.
5 De directeur draagt zorg dat de jeugdige in de gelegenheid wordt gesteld dagelijks ten minste een uur in de buitenlucht te verblijven.