Beginselenwet Justitiële jeugdinrichtingen (BJJI)


Hoofdstuk III

De inrichting

Artikel 8 1 Inrichtingen zijn bestemd voor:
a. personen ten aanzien van wie een bevel tot voorlopige hechtenis is gegeven, voor zover zij ten tijde van het begaan van het strafbaar feit waarvan zij worden verdacht, de leeftijd van achttien jaar nog niet hebben bereikt en personen ten aanzien van wie een bevel tot voorlopige hechtenis is gegeven, voor zover zij ten tijde van het begaan van het strafbaar feit waarvan zij worden verdacht, de leeftijd van drieëntwintig jaar nog niet hebben bereikt en de officier van justitie voornemens is te vorderen dat recht zal worden gedaan overeenkomstig artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht;
b. personen aan wie de straf van jeugddetentie, daaronder begrepen vervangende jeugddetentie, alsmede personen aan wie vervangende hechtenis is opgelegd en die uit hoofde van een andere vrijheidsstraf straf of maatregel al in de inrichting verblijven;
c. personen in vreemdelingenbewaring, voor zover zij de leeftijd van twaalf jaar wel maar die van achttien jaar nog niet hebben bereikt;
d. personen ten aanzien van wie een bevel tot gijzeling is gegeven, voor zover zij de leeftijd van achttien jaar nog niet hebben bereikt;
e. personen aan wie de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen is opgelegd;
f. personen ten aanzien van wie een machtiging als bedoeld in artikel 6.2.2, tweede lid, van de Jeugdwet is gegeven;
g. personen die in een inrichting verblijven en ten aanzien van wie een rechterlijke machtiging op grond van de Wet zorg en dwang psychogeriatrische en verstandelijk gehandicapte cliënten of een zorgmachtiging op grond van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg is gegeven, in afwachting van plaatsing in een accommodatie als bedoeld in artikel 1:1, eerste lid, onderdeel b, van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg of artikel 1, eerste lid, onderdeel b, van de Wet zorg en dwang psychogeriatrische en verstandelijk gehandicapte cliënten;
h. personen aan wie met toepassing van artikel 77b van het Wetboek van Strafrecht de maatregel van terbeschikkingstelling als bedoeld in de artikel 37a en 37b van het Wetboek van Strafrecht werd opgelegd, voorzover de jeugdige ten tijde van de tenuitvoerlegging de leeftijd van 21 jaar nog niet heeft bereikt, en ten aanzien van wie Onze Minister, of de rechter blijkens het vonnis of arrest waarbij de maatregel werd opgelegd, heeft bepaald dat de plaatsing van de jeugdige in een inrichting gelet op diens ontwikkeling aangewezen is;
i. jeugdigen of jongvolwassenen aan wie de maatregel betreffende het gedrag is opgelegd en ten aanzien van wie een bevel nachtdetentie is gegeven of ten aanzien van wie de tijdelijke opneming in een inrichting is bevolen.
2 Onze Minister bepaalt de bestemming van elke inrichting of afdeling. Onze Minister kan delen van een inrichting als afdeling met een aparte bestemming aanwijzen.
3 Inrichtingen of afdelingen daarvan kunnen door Onze Minister worden aangewezen voor de onderbrenging van jeugdigen die een bijzondere opvang of behandeling behoeven. Deze bijzondere opvang of behandeling kan verband houden met de leeftijd, de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van de jeugdige of de uitvoering van het perspectiefplan dan wel de verrichting van geneeskundige behandeling als bedoeld in artikel 51d, onder a, alsmede met het delict waarvoor of de titel waarop de jeugdige in een inrichting verblijft.
4 Onze Minister wijst inrichtingen, afdelingen of plaatsen aan, waarin kinderen van de jeugdige tot een in de aanwijzing aangegeven leeftijd met de jeugdige kunnen worden ondergebracht.
5 Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld omtrent de wijze waarop het onderbrengen van jeugdigen in inrichtingen plaats heeft dan wel omtrent de wijze waarop de bijzondere bestemming invulling krijgt.
6 Onze Minister kan ten aanzien van de in het eerste lid onder h. aangeduide personen bepalen dat de tenuitvoerlegging van de maatregel van terbeschikkingstelling kan voortduren ook nadat de leeftijd van 21 jaar is bereikt, maar de behandeling zich tegen onmiddellijke overplaatsing verzet. In deze gevallen wordt de jeugdige zo snel als de behandeling dit toelaat, overgeplaatst naar een inrichting als bedoeld in artikel 1, onderdeel b. van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden.
7 Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld omtrent de aanwezigheid van de benodigde voorzieningen in een inrichting of afdeling voor de verrichting van geneeskundige behandeling als bedoeld in artikel 51d, onder a. In elk geval worden nadere regels gesteld omtrent de beschikbaarheid van een psychiater en een verpleegkundige ten dienste van deze inrichting of afdeling.

Artikel 9 1 In de inrichting worden mannelijke en vrouwelijke jeugdigen gescheiden ondergebracht.
2 De directeur kan jeugdigen van verschillend geslacht die in dezelfde inrichting verblijven in de gelegenheid stellen gezamenlijk aan activiteiten deel te nemen.
3 Onze Minister kan inrichtingen of afdelingen aanwijzen, waarin van het eerste lid wordt afgeweken vanwege de bijzondere bestemming van de inrichting of de afdeling.

Artikel 10 1 Inrichtingen of afdelingen daarvan zijn naar de mate van beveiliging als volgt te onderscheiden en aan te duiden:
a. beperkt beveiligd: een open inrichting of afdeling;
b. normaal beveiligd: een gesloten inrichting of afdeling.
2 Onze Minister bepaalt ten aanzien van elke inrichting of afdeling daarvan de mate van beveiliging, bedoeld in het eerste lid.