Beginselenwet Justitiële jeugdinrichtingen (BJJI)


Hoofdstuk II

Doelstelling, beheer en toezicht

Paragraaf 3

Toezicht

Artikel 6 De Raad behandelt beroepschriften ingevolge de hoofdstukken XIV tot en met XV.

Artikel 7 1 Bij elke inrichting dan wel afdeling wordt door Onze Minister een commissie van toezicht ingesteld.
2 De commissie van toezicht heeft tot taak:
a. toezicht te houden op de wijze van tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming in de inrichting of afdeling en het vervoer uitgevoerd door de inrichting;
b. kennis te nemen van door de jeugdigen, ouders of voogd, stiefouder of pleegouders, naar voren gebrachte grieven en ter zake te bemiddelen;
c. zorg te dragen voor de behandeling van klaagschriften ingevolge hoofdstuk XIII;
d. aan Onze Minister, de Raad en de directeur advies en inlichtingen te geven omtrent het onder a gestelde.
3 Indien het advies of de inlichtingen een particuliere inrichting betreffen en zijn bestemd voor Onze Minister of de Raad, voegt de commissie de desbetreffende opmerkingen van het betrokken bestuur daarbij, tenzij naar het oordeel van Onze Minister, de Raad of de commissie bijzondere spoed geboden is dan wel het bestuur zijn opmerkingen naar het oordeel van de commissie niet binnen een redelijke termijn op schrift heeft gesteld.
4 De commissie van toezicht stelt zich door persoonlijk contact met de jeugdigen regelmatig op de hoogte van onder hen levende wensen en gevoelens. Bij toerbeurt treedt één van haar leden hiertoe op als maandcommissaris. De maandcommissaris vervult tevens de taken van de vertrouwenspersoon, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet.
5 Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over de bevoegdheden, de samenstelling en de werkwijze van de commissie, de benoeming en het ontslag van haar leden alsmede over de werkzaamheden van de maandcommissaris.

Artikel 7a 1 Onze Minister houdt toezicht op het verblijf van personen ten aanzien van wie de tenuitvoerlegging van een vrijheidsbenemende straf of maatregel in een inrichting plaatsvindt.
2 De door Onze Minister aangewezen ambtenaren worden daartoe alle ter zake dienende inlichtingen verstrekt en zij hebben te allen tijde toegang tot een zodanige inrichting. Zij zijn, onder verplichting van geheimhouding tegenover derden en voor zover dit voor de uitoefening van hun taak redelijkerwijs nodig is, bevoegd de op personen als bedoeld in het eerste lid betrekking hebbende stukken in te zien.
3 Onze Minister stelt regels omtrent het houden van aantekeningen als bedoeld in artikel 6:6:31, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering en omtrent het houden van aantekeningen van andere belangrijke voorvallen ten tijde van het verblijf in de inrichting. Onze Minister kan daartoe een model vaststellen.