Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR)


Artikel 69 1 Degene die opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte niet doet, niet binnen de daarvoor gestelde termijn doet, dan wel een der feiten begaat, omschreven in artikel 68, eerste lid, onderdelen a, b, d, e, f of g, wordt, indien het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren of geldboete van de vierde categorie of, indien dit bedrag hoger is, ten hoogste eenmaal het bedrag van de te weinig geheven belasting.
2 Degene die opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist of onvolledig doet, dan wel het feit begaat, omschreven in artikel 68, eerste lid, onderdeel c, wordt, indien het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of geldboete van de vijfde categorie of, indien dit bedrag hoger is, ten hoogste eenmaal het bedrag van de te weinig geheven belasting, met dien verstande dat voor zover de onjuistheid in of onvolledigheid van de aangifte betrekking heeft op belastbaar inkomen als bedoeld in artikel 5.1 van de Wet inkomstenbelasting 2001 de geldboete ten hoogste driemaal het bedrag van de te weinig geheven belasting bedraagt.
3 Het recht tot strafvervolging op de voet van dit artikel vervalt, indien de schuldige alsnog een juiste en volledige aangifte doet, dan wel juiste en volledige inlichtingen, gegevens of aanwijzingen verstrekt vóórdat hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat een of meer van de in artikel 80, eerste lid, bedoelde ambtenaren de onjuistheid of onvolledigheid bekend is of bekend zal worden. In afwijking van de eerste volzin vervalt het recht tot strafvervolging op de voet van dit artikel niet voor zover de schuldige alsnog een juiste en volledige aangifte doet, dan wel juiste en volledige inlichtingen, gegevens of aanwijzingen verstrekt die betrekking heeft, onderscheidenlijk hebben, op inkomen uit aanmerkelijk belang als bedoeld in artikel 4.12 van de Wet inkomstenbelasting 2001 of op inkomen uit sparen en beleggen als bedoeld in artikel 5.1 van die wet.
4 Indien het feit, ter zake waarvan de verdachte kan worden vervolgd, zowel valt onder een van de bepalingen van het eerste of het tweede lid, als onder die van artikel 225, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, is strafvervolging op grond van genoemd artikel 225, tweede lid, uitgesloten.
5 Artikel 68, derde lid, is van overeenkomstige toepassing.
6 Indien de schuldige een van de strafbare feiten, omschreven in het eerste en tweede lid, in zijn beroep begaat, kan hij van de uitoefening van dat beroep worden ontzet.

Wijzigingen

Datum Betreft Bekendmaking Kamerdossier Memorie van toelichting
01-01-2020 wijziging Stb 2019 512 (pdf) 35303 MvT (web) MvT (pdf)
01-01-2018 wijziging Stb 2017 518 (pdf) 34786 MvT (web) MvT (pdf)
01-04-2010 wijziging Stb 2009 245 (pdf) 31386 MvT (web) MvT (pdf)
01-01-2010 wijziging Stb 2009 609 (pdf) 32128 MvT (web) MvT (pdf)
02-07-2009 wijziging Stb 2009 280 (pdf) 31301 MvT (web) MvT (pdf)
01-01-2005 wijziging Stb 2004 300 (pdf) 29218 MvT (web) MvT (pdf)
01-01-1998 wijziging Stb 1997 738 (pdf) 23470 MvT (pdf)
Stb 1997 737 (pdf) 24800 MvT (web) MvT (pdf)
14-07-1994 nieuw Stb 1994 499 (pdf) 21287 MvT (pdf)
14-07-1994 vervallen Stb 1994 499 (pdf) 21287 MvT (pdf)
11-06-1988 vervallen Stb 1988 251 (pdf) 19489 MvT (pdf)
17-12-1987 wijziging Stb 1987 536 (pdf) 19393 MvT (pdf)
01-10-1962 nieuwe-regeling Stb 1959 301 (pdf) 4080 MvT (pdf)