Algemene wet Bestuursrecht (Awb)
Hoofdstuk 4
Bijzondere bepalingen over besluiten
Titel 4.4Bestuursrechtelijke geldschulden
Afdeling 4.4.1Vaststelling en inhoud van de verplichting tot betaling
Artikel 4:85 1 Deze titel is van toepassing op geldschulden die voortvloeien uit:a. een wettelijk voorschrift dat een verplichting tot betaling uitsluitend aan of door een bestuursorgaan regelt, of
b. een besluit dat vatbaar is voor bezwaar of beroep.
2 Deze titel is niet van toepassing op verplichtingen tot betaling van een geldsom voor het in behandeling nemen van een aanvraag.
3 Deze titel is niet van toepassing op verplichtingen tot betaling die bij uitspraak van de bestuursrechter zijn opgelegd.
Artikel 4:86 1 De verplichting tot betaling van een geldsom wordt bij beschikking vastgesteld.
2 De beschikking vermeldt in ieder geval:
a. de te betalen geldsom;
b. de termijn waarbinnen de betaling moet plaatsvinden.
Artikel 4:87 1 De betaling geschiedt binnen zes weken nadat de beschikking op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt, tenzij de beschikking een later tijdstip vermeldt.
2 Bij of krachtens wettelijk voorschrift kan een andere termijn voor de betaling worden vastgesteld.
Artikel 4:88 1 Bij wettelijk voorschrift kan worden bepaald dat een geldsom moet worden betaald zonder dat dit bij beschikking is vastgesteld.
2 In dat geval wordt tevens bepaald binnen welke termijn de betaling moet plaatsvinden.
3 Indien de belanghebbende binnen redelijke termijn daarom verzoekt wordt de op het bestuursorgaan rustende verplichting tot betaling zo spoedig mogelijk alsnog bij beschikking vastgesteld.
Artikel 4:89 1 Tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald, geschiedt betaling door bijschrijving op een daartoe door de schuldeiser bestemde bankrekening.
2 Betaling geschiedt in euro, tenzij bij wettelijk voorschrift of bij besluit van het bestuursorgaan anders is bepaald.
3 Betaling door bijschrijving op een bankrekening geschiedt op het tijdstip waarop de rekening van de schuldeiser wordt gecrediteerd.
4 Bij wettelijk voorschrift kan worden bepaald dat betaling aan een ander dan de schuldeiser geschiedt.
Artikel 4:90 1 Indien girale betaling naar het oordeel van het bestuursorgaan bezwaarlijk is, kan het betaling in andere vorm ontvangen of verrichten.
2 De schuldeiser is verplicht voor iedere contante betaling een kwitantie af te geven, tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald.
Artikel 4:91 1 De kosten van betaling komen ten laste van de schuldenaar.
2 Indien een bestuursorgaan betaalt aan een schuldeiser buiten de Europese Unie, kunnen de daaraan verbonden kosten op het te betalen bedrag in mindering worden gebracht, tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald.
Artikel 4:92 1 Betaling ter voldoening van een bepaalde geldschuld strekt in de eerste plaats tot mindering van de kosten, vervolgens tot mindering van de verschenen rente en ten slotte tot mindering van de hoofdsom en de lopende rente.
2 Indien een schuldenaar verschillende geldschulden heeft bij dezelfde schuldeiser, kan de schuldenaar bij de betaling de geldschuld aanwijzen waaraan de betaling moet worden toegerekend.
Artikel 4:93 1 Verrekening van een geldschuld met een bestaande vordering geschiedt slechts voor zover in de bevoegdheid daartoe bij wettelijk voorschrift is voorzien.
2 Verrekening geschiedt onder vermelding van de vordering waarmee de geldschuld is verrekend alsmede de hoogte van het bedrag van de verrekening.
3 De verrekening werkt terug overeenkomstig artikel 129, eerste en tweede lid, van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek.
4 De schuldenaar is niet bevoegd tot verrekening voor zover beslag op de vordering van de schuldeiser nietig zou zijn.
5 Uitstel van betaling staat aan verrekening niet in de weg.
Artikel 4:94 1 Het bestuursorgaan kan de wederpartij uitstel van betaling verlenen.
2 Gedurende het uitstel kan het bestuursorgaan niet aanmanen of invorderen.
3 De beschikking tot uitstel van betaling vermeldt de termijn waarvoor het uitstel geldt.
4 Het bestuursorgaan kan aan de beschikking tot uitstel van betaling voorschriften verbinden.
Artikel 4:94a Tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald, kan een bestuursorgaan een geldschuld geheel of gedeeltelijk kwijtschelden indien de nadelige gevolgen van de invordering onevenredig zijn in verhouding tot de met de invordering te dienen doelen.
Artikel 4:95 1 Het bestuursorgaan kan vooruitlopend op de vaststelling van een verplichting tot betaling van een geldsom een voorschot verlenen indien redelijkerwijs kan worden aangenomen dat een verplichting tot betaling zal worden vastgesteld, tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald.
2 In de beschikking tot verlening van een voorschot kan, in afwijking van artikel 4:86, tweede lid, onderdeel a, worden volstaan met de vermelding van de wijze waarop het bedrag van het voorschot wordt bepaald.
3 Bij de beschikking tot verlening van een voorschot kan een van artikel 4:87, eerste lid, afwijkende termijn voor de betaling van het voorschot worden vastgesteld.
4 Betaalde voorschotten worden verrekend met de te betalen geldsom. Onverschuldigd betaalde voorschotten kunnen worden teruggevorderd.
5 Het bestuursorgaan kan het terug te vorderen voorschot bij dwangbevel invorderen voor zover deze bevoegdheid ook ten aanzien van de terugvordering van de hoofdsom is toegekend.
6 Het bestuursorgaan kan aan de beschikking tot verlening van een voorschot voorschriften verbinden.
Artikel 4:96 1 Het bestuursorgaan kan de beschikking tot uitstel van betaling onderscheidenlijk tot verlening van een voorschot intrekken of wijzigen:
a. indien de voorschriften niet worden nageleefd;
b. indien de wederpartij onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beschikking zou hebben geleid, of
c. voor zover veranderde omstandigheden zich verzetten tegen voortduring van het uitstel onderscheidenlijk tegen de verlening van het voorschot.
2 De verplichting tot betaling van een voorschot wordt opgeschort met ingang van de dag waarop het bestuursorgaan aan de wederpartij schriftelijk kennis geeft van het ernstige vermoeden dat er grond bestaat om toepassing te geven aan het eerste lid, aanhef en onder a of b, tot en met de dag waarop de beschikking omtrent intrekking of wijziging is bekendgemaakt of de dag waarop sedert de kennisgeving van het ernstige vermoeden dertien weken zijn verstreken.