Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren (Wrra)


Hoofdstuk 1

Algemeen

Artikel 1 1 In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
a. Onze Minister: Onze Minister van Veiligheid en Justitie;
b. rechterlijke ambtenaren: de rechterlijke ambtenaren, bedoeld in artikel 1, onderdeel b, van de Wet op de rechterlijke organisatie;
c. salaris: het bedrag waarop de rechterlijk ambtenaar in verband met het vervullen van een ambt, met inachtneming van het bij of krachtens de artikelen 1ab, 7 en 9, eerste en derde lid, van deze wet bepaalde, aanspraak heeft;
d. bezoldiging: het salaris van de rechterlijk ambtenaar, vermeerderd met een periodieke schadeloosstelling of een andere geldelijke tegemoetkoming bij of krachtens deze wet, en met de toelagen, die in de op deze wet berustende regelgeving zijn aangewezen als tot de bezoldiging behorende toelagen, waarop hij aanspraak heeft;
e. ambt: de door de rechterlijk ambtenaar te vervullen functie;
f. burgerlijke rijksambtenaren: degenen die door het Rijk zijn aangesteld om in burgerlijke openbare dienst werkzaam te zijn.
2 In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder functionele autoriteit:
a. ten aanzien van de rechterlijke ambtenaren die werkzaam zijn bij een rechtbank: het bestuur van die rechtbank;
b. ten aanzien van de rechterlijke ambtenaren die werkzaam zijn bij een gerechtshof: het bestuur van dat gerechtshof;
c. ten aanzien van de vice-presidenten van, de raadsheren in, de raadsheren in buitengewone dienst bij, de griffier en substituut-griffier van, en de gerechtsauditeurs bij de Hoge Raad: de president van de Hoge Raad;
d. ten aanzien van de plaatsvervangend procureur-generaal, de advocaten-generaal, de advocaten-generaal in buitengewone dienst en de plaatsvervangende advocaten-generaal bij de Hoge Raad: de procureur-generaal bij de Hoge Raad;
e. ten aanzien van de rechterlijke ambtenaren die werkzaam zijn bij een arrondissementsparket: het hoofd van dat arrondissementsparket;
f. ten aanzien van de rechterlijke ambtenaren die werkzaam zijn bij het landelijk parket: het hoofd van het landelijk parket;
g. ten aanzien van de rechterlijke ambtenaren die werkzaam zijn bij het functioneel parket: het hoofd van het functioneel parket;
h. ten aanzien van de rechterlijke ambtenaren die werkzaam zijn bij het parket centrale verwerking openbaar ministerie: het hoofd van het parket centrale verwerking openbaar ministerie;
i. ten aanzien van de rechterlijke ambtenaren die werkzaam zijn bij het ressortsparket: het hoofd van het ressortsparket;
j. ten aanzien van de hoofden van de in de onderdelen e tot en met i bedoelde parketten en de rechterlijke ambtenaren die werkzaam zijn bij het parket-generaal: het College van procureurs-generaal;
k. ten aanzien van de leden van het College van procureurs-generaal: Onze Minister.

Artikel 1a Het in deze wet bepaalde ten aanzien van de leden van het College van procureurs-generaal is niet van toepassing op de procureur-generaal, bedoeld in artikel 130, vierde lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie.

Artikel 1aa 1 De functionele autoriteit maakt geen onderscheid tussen rechterlijke ambtenaren als bedoeld in artikel 1, onderdeel b, onder 5° tot en met 10°, van de Wet op de rechterlijke organisatie op grond van een verschil in arbeidsduur in de voorwaarden waaronder een aanstelling wordt verleend, verlengd dan wel beëindigd, tenzij een dergelijk onderscheid objectief gerechtvaardigd is.
2 De functionele autoriteit maakt geen onderscheid tussen rechterlijke ambtenaren als bedoeld in artikel 1, onderdeel b, onderdelen 5° tot en met 10°, van de Wet op de rechterlijke organisatie in de arbeidsvoorwaarden op grond van het al dan niet tijdelijk karakter van de aanstelling, tenzij een dergelijk onderscheid objectief gerechtvaardigd is.
3 De functionele autoriteit beëindigt het dienstverband met een in het eerste en tweede lid bedoelde ambtenaar niet wegens de omstandigheid dat betrokkene in of buiten rechte een beroep heeft gedaan op het eerste of tweede lid of ter zake bijstand heeft verleend.
4 De functionele autoriteit benadeelt een in het eerste en tweede lid bedoelde ambtenaar niet wegens de omstandigheid dat betrokkene in of buiten rechte een beroep heeft gedaan op het bepaalde in het eerste lid of tweede lid of ter zake bijstand heeft verleend.
5 De functionele autoriteit stelt een rechterlijk ambtenaar als bedoeld in artikel 1, onderdeel b, onderdelen 5° tot en met 10°, van de Wet op de rechterlijke organisatie die is aangesteld in tijdelijke dienst tijdig en duidelijk in kennis van een vacature met een dienstverband voor onbepaalde tijd.
6 Het College, bedoeld in artikel 1 van de Wet College voor de rechten van de mens, kan onderzoeken of een onderscheid is of wordt gemaakt als bedoeld in het eerste of tweede lid. De artikelen 10, 11, 12, 13, 22 en van de Wet College voor de rechten van de mens zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 1ab 1 Voor zover deze onderwerpen niet in deze wet zijn geregeld, worden bij of krachtens algemene maatregel van bestuur voorschriften vastgesteld betreffende:
a. benoeming, plaatsing en beëdiging;
b. salaris, bezoldiging en andere financiële arbeidsvoorwaarden;
c. arbeidsduur, werktijd en werkverdeling;
d. vakantie en verlof;
e. arbeidsgezondheidskundige begeleiding en voorzieningen in verband met ziekte en arbeidsongeschiktheid;
f. ontslag, herplaatsing, schorsing en disciplinaire maatregelen ten aanzien van niet voor het leven benoemde rechterlijke ambtenaren en rechterlijke ambtenaren in opleiding;
g. rechten en plichten bij reorganisatie;
h. voorzieningen in geval van werkloosheid;
i. ambtskostuum;
j. installatie;
k. de gevallen waarin berichten inzake de rechtspositie van de rechterlijk ambtenaar in afwijking van artikel 2:14, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht uitsluitend elektronisch verzonden behoeven te worden en de voorwaarden die daarbij in acht worden genomen;
l. bescherming bij de arbeid;
m. overige rechten en verplichtingen.
2 De voorschriften, bedoeld in het eerste lid, worden vastgesteld met inachtneming van de onafhankelijkheid van de voor het leven benoemde rechterlijke ambtenaren.

Artikel 1ac 1 De Sectorcommissie rechterlijke macht bestaat uit vertegenwoordigers van:
a. de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak;
b. andere door Onze Minister tot het overleg toegelaten verenigingen of centrales van verenigingen van ambtenaren, die onder meer gelet op het aantal rechterlijke ambtenaren dat zij vertegenwoordigen, eveneens als representatief kunnen worden aangemerkt en tegen wier toelating het algemeen belang zich niet verzet.
2 Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over:
a. de wijze waarop met de Sectorcommissie rechterlijke macht overleg wordt gepleegd over aangelegenheden van algemeen belang voor de rechtstoestand van de rechterlijke ambtenaren, alsmede de gevallen waarin overeenstemming in dat overleg dient te worden bereikt;
b. het inwinnen van advies van een commissie over een geschil en het onderwerpen van een geschil aan een arbitrale uitspraak van een commissie door de deelnemers aan het in onderdeel a bedoelde overleg, waaronder in elk geval regels over de procedure voorafgaand aan het voorleggen van een geschil aan de commissie en over de samenstelling en de werkwijze van de commissie.
3 Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de samenstelling, de werkwijze, de besluitvorming, de stemverhouding daaronder begrepen, de onderwerpen waarover de Sectorcommissie Onze Minister dient in te lichten, de intrekking en schorsing van de toelating van verenigingen of centrales van verenigingen tot de Sectorcommissie en de schorsing van vertegenwoordigers in de Sectorcommissie.
4 Voor zover de in het tweede lid, onderdeel a, bedoelde gevallen aangelegenheden betreffen waaraan individuele rechterlijke ambtenaren rechten kunnen ontlenen dan wel die plichten voor hen kunnen meebrengen, strekt de eis van overeenstemming met de Sectorcommissie rechterlijke macht zich tevens uit tot onderwerpen geregeld in deze wet.