Wet op het notarisambt (WN)


Titel I

Begripsbepalingen

Artikel 1 1 Deze wet en de daarop berustende bepalingen verstaan onder:
a. notaris: de bekleder van het ambt, bedoeld in artikel 2;
b. toegevoegd notaris: de toegevoegd notaris, bedoeld in artikel 30b;
c. kandidaat-notaris: degene die voldoet aan één van de opleidingseisen genoemd in artikel 6, tweede lid, onderdeel a, dan wel in het bezit is van een ten aanzien van het beroep van kandidaat-notaris afgegeven erkenning van beroepskwalificaties als bedoeld in artikel 5 van de Algemene wet erkenning EU-beroepskwalificaties en die onder verantwoordelijkheid van een notaris of een waarnemer notariële werkzaamheden verricht;
d. minuut: het originele exemplaar van een notariële akte;
e. repertorium: het register, bedoeld in artikel 7 van de Registratiewet 1970;
f. protocol: de minuten, notariële verklaringen, registers, afschriften, repertoria en kaartsystemen die onder de notaris berusten;
g. grosse: een in executoriale vorm uitgegeven afschrift of uittreksel van een notariële akte;
h. deeltijd: de werktijd die korter is dan een arbeidsduur welke gemiddeld zesendertig werkuren per week omvat;
i. de KNB: de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie, bedoeld in artikel 60;
j. Onze Minister: Onze Minister voor Rechtsbescherming;
k. verordening: een verordening als bedoeld in artikel 89;
l. het Bureau: het Bureau Financieel Toezicht, bedoeld in artikel 110, eerste lid.
2 In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt gelijkgesteld met:
a. echtgenoot: geregistreerde partner;
b. gehuwd: geregistreerd.