Wet forensische zorg (Wfz)


Artikel 3.5 1 Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze wet, de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden en de Penitentiaire beginselenwet, zijn belast de bij besluit van Onze Minister aangewezen ambtenaren voor zover het bepaalde betrekking heeft op:
a. de toeleiding naar forensische zorg,
b. de verlening van forensische zorg aan personen ten aanzien van wie de tenuitvoerlegging van een vrijheidsbenemende straf of maatregel in een instelling plaatsvindt, en
c. de tenuitvoerlegging van deze straf of maatregel.
2 Van een besluit als bedoeld in het eerste lid wordt mededeling gedaan in de Staatscourant.
3 De met het toezicht belaste ambtenaren hebben te allen tijde toegang tot een instelling.
4 De met het toezicht belaste ambtenaren zijn, voor zover dit voor de vervulling van hun taak redelijkerwijs noodzakelijk is, bevoegd tot inzage van de dossiers die betrekking hebben op personen aan wie forensische zorg wordt verleend, het maken van kopieën daarvan en het vorderen van inlichtingen. De inzage, het maken van kopieën en het vorderen van inlichtingen strekken zich ook uit tot de in die dossiers verwerkte persoonsgegevens, met inbegrip van gegevens over gezondheid of persoonsgegevens van strafrechtelijke aard in de zin van § 3.2 van de Uitvoeringswet Algemene verordening gegevensbescherming. Indien het maken van kopieën niet ter plaatse kan geschieden, zijn de met het toezicht belaste ambtenaren bevoegd de in dit lid bedoelde gegevens voor dat doel voor korte tijd mee te nemen tegen een door hen af te geven schriftelijk bewijs.
5 Voor zover de desbetreffende beroepsbeoefenaar uit hoofde van ambt, beroep of overeenkomst tot geheimhouding van het dossier en de daarin opgenomen persoonsgegevens verplicht is, kan hij deze verplichting, in afwijking van artikel 5:20, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht, niet inroepen tegenover de met het toezicht belaste ambtenaren. Op de met het toezicht belaste ambtenaren rust dezelfde geheimhoudingsplicht als op de desbetreffende beroepsbeoefenaar.
6 De toezichthouder en de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd maken in het belang van een doelmatig en doeltreffend toezicht op de naleving afspraken en stellen daartoe gezamenlijk een samenwerkingsprotocol vast. Het samenwerkingsprotocol kan mede betrekking hebben op de verstrekking van persoonsgegevens, van gegevens over gezondheid en van persoonsgegevens van strafrechtelijke aard in de zin van § 3.2 van de Uitvoeringswet Algemene verordening gegevensbescherming, en de wijze waarop deze verstrekking plaatsvindt tussen deze toezichthouders onderling. Het samenwerkingsprotocol wordt bekendgemaakt in de Staatscourant.
7 De toezichthouder en de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd zijn bevoegd aan elkaar de gegevens te verstrekken die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de taak bedoeld in het eerste lid, of de taak, bedoeld in artikel 36 van de Gezondheidswet, voor zover betrekking hebbend op forensische zorg, mits de beoogde ontvangende partij ook zelfstandig bevoegd is om de betreffende gegevens in te zien of op te vragen. De verstrekking kan, voor zover dit noodzakelijk is, ook betrekking hebben tot de in de dossiers, bedoeld in het vierde lid, verwerkte persoonsgegevens, met inbegrip van gegevens over gezondheid of persoonsgegevens van strafrechtelijke aard in de zin van § 3.2 van de Uitvoeringswet Algemene verordening gegevensbescherming. In voorkomend geval mogen de gegevens in afwijking van eventuele geheimhoudingsplichten worden verstrekt. De ontvangende partij is ten aanzien van die gegevens verplicht tot geheimhouding, zoals de verzendende partij hiertoe in beginsel verplicht was.
8 Onze Minister kan een last onder dwangsom opleggen ter handhaving van het vierde lid en van artikel 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht.
9 Aan de leden van het Subcomité ter preventie als bedoeld in het op 18 december 2002 te New York tot stand gekomen Facultatief Protocol bij het Verdrag tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing (Trb. 2005, 243) en het Comité als bedoeld in het op 26 november 1987 te Straatsburg tot stand gekomen Europees Verdrag ter voorkoming van foltering en onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing (Trb. 1988, 19), zoals gewijzigd door Protocol 1 en 2 (Trb. 199, 106 en 107), komen dezelfde bevoegdheden toe als waarover de met het toezicht belaste ambtenaren beschikken. Zij maken van deze bevoegdheid slechts gebruik voor zover dit voor hun taak redelijkerwijs nodig is.

Wijzigingen

Datum Betreft Bekendmaking Kamerdossier Memorie van toelichting
Aanhangig 35936 MvT (web) MvT (pdf)
01-01-2019 nieuwe-regeling Stb 2018 38 (pdf) 32398 MvT (web) MvT (pdf)