Wet arbeid en zorg (WARZO)


Hoofdstuk 6

Ouderschapsverlof

§ 1

Verlofvorm

Ouderschapsverlof

Artikel 6:1 1 De werknemer die als ouder in familierechtelijke betrekking staat tot een kind, heeft recht op verlof zonder behoud van loon. Indien de werknemer met ingang van hetzelfde tijdstip tot meer dan één kind in familierechtelijke betrekking komt te staan, bestaat er ten aanzien van ieder van die kinderen recht op verlof.
2 De werknemer die blijkens de basisregistratie personen op hetzelfde adres woont als een kind en duurzaam de verzorging en de opvoeding van dat kind als eigen kind op zich heeft genomen, heeft recht op verlof zonder behoud van loon. Indien de werknemer met het oog op adoptie met ingang van hetzelfde tijdstip de verzorging en opvoeding van meer dan één kind op zich heeft genomen, bestaat er ten aanzien van ieder van die kinderen recht op verlof. In alle andere gevallen waarin de in de eerste volzin gestelde voorwaarden voor meer dan één kind met ingang van hetzelfde tijdstip worden vervuld, bestaat er slechts recht op één keer verlof.
3 Indien de arbeid buiten Nederland wordt verricht heeft de werknemer recht op het verlof bedoeld in dit artikel, tenzij een zwaarwegend bedrijfs- of dienstbelang zich hiertegen verzet.

Artikel 6:1a

Bescherming tegen benadeling

De werkgever mag de werknemer niet benadelen wegens de omstandigheid dat de werknemer in of buiten rechte het recht op verlof, bedoeld in artikel 6:1, geldend maakt of ter zake bijstand heeft verleend.

Omvang verlof

Artikel 6:2 1 Het aantal uren verlof waarop de werknemer ten hoogste recht heeft bedraagt zesentwintig maal de arbeidsduur per week.
2 Indien de arbeidsverhouding wordt beëindigd voordat het verlof volledig is genoten, heeft de werknemer, indien hij een nieuwe arbeidsverhouding aangaat, tegenover de nieuwe werkgever aanspraak op het resterende deel van het verlof met inachtneming van dit hoofdstuk. De werkgever is in dat geval verplicht aan de werknemer, op diens verzoek, een verklaring uit te reiken waaruit blijkt op hoeveel verlof de werknemer nog aanspraak heeft.

Recht op en hoogte van de uitkering tijdens een gedeelte van het ouderschapsverlof

Artikel 6:3 1 Een werknemer als bedoeld in artikel 3:6, eerste lid, aanhef en onderdeel a, heeft gedurende de periode dat het kind de leeftijd van een jaar nog niet heeft bereikt recht op uitkering over een periode van ten hoogste negen maal de arbeidsduur per week, waarin hij het verlof, bedoeld in artikel 6:1, eerste lid, geniet. Indien de werknemer verlof als bedoeld in artikel 6:1, tweede lid, geniet in verband met een geadopteerd kind of een pleegkind, bestaat het recht op uitkering in afwijking van de vorige zin gedurende het eerste jaar na de dag van de feitelijke opneming ter adoptie of als pleegkind en voor zover het kind de leeftijd van acht jaren nog niet heeft bereikt.
2 Indien de werknemer met ingang van hetzelfde tijdstip tot meer dan één kind in familierechtelijke betrekking komt te staan of indien de werknemer met het oog op adoptie met ingang van hetzelfde tijdstip de verzorging en opvoeding van meer dan één kind op zich heeft genomen, bestaat er ten aanzien van ieder van die kinderen recht op uitkering. Indien de werknemer met het oog op een pleegkind met ingang van hetzelfde tijdstip de verzorging en opvoeding van meer dan één kind op zich heeft genomen bestaat er slechts recht op één keer een uitkering.
3 De uitkering bedraagt per dag 70% van het dagloon van de werknemer, bedoeld in artikel 3:6, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de wet, doch ten hoogste 70% van het bedrag, bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de Wet financiering sociale verzekeringen, met betrekking tot een loontijdvak van een dag.
4 Het dagloon, bedoeld in het derde lid, wordt berekend aan de hand van 1/261 deel van het loon, bedoeld in hoofdstuk 3 van de Wet financiering sociale verzekeringen, dat de werknemer in de periode van een jaar, die eindigt op de laatste dag van het tweede aangiftetijdvak voorafgaande aan het aangiftetijdvak, waarin het recht op de uitkering is ontstaan, verdiende op grond van de arbeidsovereenkomst of de publiekrechtelijke aanstelling waaruit dat recht is ontstaan.
5 Bij algemene maatregel van bestuur worden ten aanzien van de vaststelling en de herziening van het dagloon nadere en zo nodig afwijkende regels gesteld, onder meer over de vaststelling en de herziening van het dagloon wanneer de werknemer korter dan een jaar heeft gewerkt bij zijn werkgever.
6 Op een op grond van dit artikel vastgesteld dagloon is artikel 16 van de Ziektewet van overeenkomstige toepassing.
7 Een werknemer wiens arbeidsverhouding niet wordt beschouwd als dienstbetrekking op grond van artikel 6 van de Ziektewet en die uitsluitend om die reden niet wordt aangemerkt als werknemer in de zin van die wet, heeft recht op een uitkering als bedoeld in het eerste of tweede lid. De uitkering bedraagt naar rato van de overeengekomen arbeidsduur per week 70% van het loon, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel a, van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag, indien zijn recht op uitkering niet kan worden vastgesteld overeenkomstig het derde tot en met zesde lid. Bij de berekening van de uitkering wordt uitgegaan van een arbeidsduur van 40 uren per week.
8 Een uitkering als bedoeld in dit artikel wordt niet uitbetaald als over dezelfde periode recht bestaat op een uitkering in verband met zwangerschap en bevalling dan wel adoptie of pleegzorg als bedoeld in hoofdstuk 3 of een uitkering in verband met aanvullend geboorteverlof als bedoeld in hoofdstuk 4.

Aanvraag en verstrekking van de uitkering tijdens een gedeelte van het ouderschapsverlof

Artikel 6:3a 1 De werknemer, bedoeld in artikel 6:3, derde lid, die in aanmerking wenst te komen voor een uitkering als bedoeld in dat lid, doet de aanvraag daartoe door tussenkomst van de werkgever bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen stelt het recht op, de hoogte en de maximale duur van de uitkering naar aanleiding van de aanvraag eenmalig vast.
2 De werknemer, bedoeld in artikel 6:3, zevende lid, die in aanmerking wenst te komen voor de uitkering, bedoeld in dat lid, doet de aanvraag daartoe, door tussenkomst van de werkgever, bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen door middel van een door dit instituut beschikbaar gesteld aanvraagformulier. Bij de aanvraag wordt de arbeidsovereenkomst of publiekrechtelijk aanstelling van de werknemer aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen overgelegd. De laatste zin van het eerste lid is van overeenkomstige toepassing.
3 De aanvraag, bedoeld in het eerste of tweede lid, heeft betrekking op gehele weken en wordt ingediend in de periode die gelegen is tussen de eerste dag waarop het verlof, waarop de uitkering betrekking heeft, is genoten en drie maanden nadat het kind de leeftijd van een jaar heeft bereikt, dan wel bij adoptie of een pleegkind een jaar en drie maanden na de dag van de feitelijke opname ter adoptie of als pleegkind. De betaling van de uitkering heeft betrekking op verlof dat op het moment van de aanvraag reeds genoten is. Voor verlof dat is genoten nadat de aanvraag is ingediend, kan de werknemer ten hoogste tweemaal verzoeken om verdere betaling van de uitkering. Een verzoek om verdere betaling van de uitkering heeft betrekking op gehele weken en wordt gedaan door tussenkomst van de werkgever binnen de in de eerste zin genoemde periode conform de door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen vastgestelde maximale duur van de uitkering. De verdere betaling van de uitkering wordt door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen gedaan zonder dat dit bij beschikking is vastgesteld, indien redelijkerwijs mag worden aangenomen dat aan een beschikking geen behoefte bestaat.
4 Een verzoek tot betaling als bedoeld in het derde lid, wordt gedaan door middel van een door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen ter beschikking gesteld aanvraagformulier.
5 Een uitkering als bedoeld in het eerste of tweede lid wordt verstrekt voor zover het tijdvak, waarin er sprake is van het recht op uitkering, ligt in het jaar en drie maanden voorafgaand aan de datum van de aanvraag.
6 Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kan controlevoorschriften vaststellen. Deze voorschriften mogen niet verder gaan dan strikt noodzakelijk is voor de juiste uitvoering van deze paragraaf.
7 De artikelen 3:14, tweede lid en derde lid, 3:14a, 3:16, eerste tot en met derde lid, en 3:18, zesde tot en met achtste lid, zijn van overeenkomstige toepassing.
8 De werknemer, bedoeld in artikel 6:1, tweede lid, die in aanmerking wenst te komen voor een uitkering als bedoeld in artikel 6:3 voegt, door tussenkomst van de werkgever, bij de aanvraag documenten waaruit blijkt met ingang van welke datum hij duurzaam de verzorging en de opvoeding van dat kind als zijn eigen kind op zich heeft genomen alsmede waaruit blijkt met ingang van welke datum hij het recht op verlof en het recht op uitkering wil laten ingaan.

Leeftijd kind

Artikel 6:4 Geen recht op verlof als bedoeld in artikel 6:1 bestaat na de datum waarop het kind de leeftijd van acht jaren heeft bereikt.

§ 2

Melding

Meldingsverplichting

Artikel 6:5 1 De werknemer meldt het voornemen om verlof op te nemen ten minste twee maanden voor het tijdstip van ingang van het verlof schriftelijk aan de werkgever onder opgave van de periode, het aantal uren verlof per week of als de arbeidsduur over een ander tijdvak is overeengekomen over dat tijdvak en de spreiding daarvan over de week of het anderszins overeengekomen tijdvak.
2 De tijdstippen van ingang en einde van het verlof kunnen afhankelijk worden gesteld van de datum van de bevalling, van het einde van het bevallingsverlof of van de aanvang van de verzorging.
3 De werkgever kan, tot vier weken voor het tijdstip van ingang van het verlof, en na overleg met de werknemer, de door de werknemer gewenste wijze van invulling van het verlof gedurende een redelijke termijn wijzigen op grond van een zwaarwegend bedrijfs- of dienstbelang, met dien verstande dat de werknemer in ieder geval in staat wordt gesteld het verlof binnen de in de artikelen 6:3, eerste lid, en 6:4, gestelde termijnen op te nemen. De werkgever motiveert een wijziging schriftelijk.

Intrekking of wijziging melding

Artikel 6:6 1 De werkgever stemt in met een verzoek van de werknemer om het verlof niet op te nemen of niet voort te zetten als gevolg van het opnemen van het zwangerschaps- of bevallingsverlof, bedoeld in artikel 3:1, eerste lid, het verlof, bedoeld in artikel 3:1a, eerste lid of vierde lid, of het adoptieverlof, bedoeld in artikel 3:2, eerste lid. In dat geval wordt het recht op verlof opgeschort. Verlof dat niet wordt opgenomen voor de datum waarop het kind de leeftijd van acht jaren bereikt vervalt. De werkgever hoeft aan het verzoek niet met ingang van een vroeger tijdstip gevolg te geven dan vier weken na het verzoek.
2 De werkgever stemt in met een verzoek van de werknemer om het verlof niet op te nemen of niet voort te zetten als gevolg van onvoorziene omstandigheden, tenzij een zwaarwegend bedrijfs- of dienstbelang zich hiertegen verzet. Indien de werkgever instemt met het verzoek wordt het recht op verlof opgeschort. Verlof dat niet wordt opgenomen voor de datum waarop het kind de leeftijd van acht jaren bereikt vervalt. De werkgever hoeft aan het verzoek niet met ingang van een vroeger tijdstip gevolg te geven dan vier weken na het verzoek. Indien de werkgever het verzoek weigert, motiveert hij dit schriftelijk binnen een redelijke termijn na de indiening van het verzoek.

§ 3

Nadere voorschriften

Compensatie met vakantie-aanspraken

Artikel 6:7 Dagen of gedeelten van dagen waarop de werknemer zijn arbeid niet verricht wegens het verlof, bedoeld in artikel 6:1, kunnen niet worden aangemerkt als vakantie.

§ 4

Mate van gebondenheid

Recht met afwijkingsmogelijkheden

Artikel 6:8 Van de artikelen 6:4, 6:5, tweede lid en 6:6, tweede lid, met uitzondering van de laatste zin, kan uitsluitend ten nadele van de werknemer worden afgeweken bij collectieve regeling.

Dwingend recht

Artikel 6:9 Behoudens artikel 6:8 kan van dit hoofdstuk niet ten nadele van de werknemer worden afgeweken.

§ 5

Slot- en overgangsrecht

Artikel 6:10

Overgangsrecht in verband met ouderschapsverlof

Indien de werknemer op het tijdstip waarop de Wet van 17 december 2014 houdende wijziging van de Wet arbeid en zorg en de Wet aanpassing arbeidsduur in verband met vergroting van de gebruiksmogelijkheden van deze wetten, alsmede technische aanpassing van de Arbeidstijdenwet en actualisering van het overgangsrecht met betrekking tot de Wet arbeid en zorg (Stb. 565) in werking treedt, zijn voornemen tot het opnemen van het ouderschapsverlof, bedoeld in artikel 6:1, heeft gemeld aan zijn werkgever en die heeft ingestemd met de invulling daarvan, blijven op dat verlof de artikelen van hoofdstuk 6 van toepassing zoals die luidden op de dag voorafgaande aan het tijdstip inwerkingtreding van die wet.

Verhoging uitkering ouderschapsverlof

Artikel 6:10a 1 De percentages, bedoeld in artikel 6:3, derde en zevende lid, kunnen voor de datum van inwerkingtreding van de Wet betaald ouderschapsverlof bij koninklijk besluit worden gewijzigd in 70%.
2 De voordracht voor een krachtens het eerste lid vast te stellen koninklijk besluit wordt niet eerder gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan beide Kamers der Staten-Generaal is overgelegd.

Overgangsrecht in verband met wijziging samenloop met loonkostensubsidie Participatiewet

Artikel 6:11 Artikel 3:13, zesde tot en met het achtste lid, is niet van toepassing indien de aanvraag van de uitkering, bedoeld in artikel 3:7, eerste lid, is ingediend voor het tijdstip van inwerkingtreding van artikel IX, onderdeel A, van de Verzamelwet SZW 2022.