Uitvoeringswet grondkamers (Uw gk)


Hoofdstuk 2

Verzoeken aan de grondkamer

Paragraaf 1

De indiening

Artikel 17 1 Het verzoek tot goedkeuring van een pachtovereenkomst en van een overeenkomst tot wijziging of beƫindiging van een pachtovereenkomst geschiedt door indiening bij de grondkamer van een door partijen ondertekende akte of een notarieel afschrift, met zoveel ongetekende afschriften als er meer dan twee partijen bij de overeenkomst zijn betrokken.
2 Aan het hoofd van de akte worden de namen, voornamen en woonplaatsen van de partijen vermeld, voor zover deze niet in de overeenkomst zijn opgenomen. Het gepachte moet met de kadastrale aanduiding zijn aangeduid.
3 Indien de goedkeuring van de pachtovereenkomst of van de overeenkomst tot wijziging van een pachtovereenkomst wordt verlangd op grond van artikel 324, derde lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, wordt tevens de beschikking van de grondkamer, waarbij de ontwerp-overeenkomst werd goedgekeurd, vermeld.

Artikel 18 Het verzoek tot goedkeuring van een ontwerp-pachtovereenkomst of van een ontwerp-overeenkomst tot wijziging van een pachtovereenkomst wordt ingediend bij de grondkamer. Het moet zijn ondertekend door degenen, die in de ontwerp-overeenkomst als partijen zijn genoemd of hun gemachtigden. Daarbij wordt overgelegd een ongetekend exemplaar van de ontwerp-overeenkomst, vermeerderd met zoveel ongetekende exemplaren als er verzoekers zijn. Het verpachte moet met de kadastrale aanduiding zijn aangeduid.

Artikel 19 1 De verzoeken, bedoeld in de artikelen 325, derde lid, 326, eerste lid, 328, derde lid, 333, tweede en derde lid, 345, tweede lid, 348, tweede lid, 354, derde lid, 379, eerste lid, 380, tweede lid en 381, tweede lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, vinden plaats door indiening van een verzoekschrift bij de grondkamer met zoveel afschriften als er wederpartijen bij de overeenkomst of belanghebbenden zijn.
2 Het verzoekschrift vermeldt de naam, de voornamen en de woonplaats van de verzoeker, de naam en de woonplaats van de wederpartij of van de belanghebbenden, als deze er zijn, voorts de gronden, waarop het verzoek steunt, en de gevraagde beslissing.

Artikel 20 1 Bij het verzoek, bedoeld in artikel 381, tweede lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, wordt een verklaring overgelegd van burgemeester en wethouders, waaruit blijkt, dat die doeleinden niet in strijd zijn met een geldend of een in ontwerp ter inzage gelegd bestemmingsplan.
2 Indien de Staat, een provincie, een gemeente, een waterschap, een veenschap of een veenpolder de in artikel 381, tweede lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek bedoelde derde is, zijn slechts Gedeputeerde Staten bevoegd de in dat lid bedoelde verklaring af te geven.
3 Het bevoegde college beslist binnen drie weken na de indiening van het verzoek.
4 De in dit artikel bedoelde verklaringen zijn slechts geldig gedurende zes maanden na de dagtekening daarvan, tenzij de verklaring zelf een kortere geldigheidsduur vermeldt.
5 De verklaring, bedoeld in het eerste of tweede lid, vermeldt tevens de datum van de terinzagelegging en de datum en wijze van bekendmaking daarvan.
6 De grondkamer neemt een verklaring, waarin een of meer van de in het vijfde lid bedoelde gegevens ontbreken, niet in aanmerking.

Artikel 21 1 De verzoeken, bedoeld in de artikelen 385 en 399e, eerste lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, worden gedaan bij een verzoekschrift, dat bij de grondkamer wordt ingediend.
2 Het verzoekschrift vermeldt de naam, de voornamen en de woonplaats van de verzoeker, voorts de gronden, waarop het verzoek steunt en de gevraagde beslissing.

Artikel 22 1 De in deze afdeling bedoelde verzoeken moeten worden ingediend bij de grondkamer, binnen het rechtsgebied waarvan de onroerende zaak of het grootste gedeelte daarvan is gelegen. Indien het een hoeve betreft, wordt het verzoek ingediend bij de grondkamer, binnen het rechtsgebied waarvan het hoofdgebouw, tot de hoeve behorend, gelegen is.
2 Indien de grondkamer van oordeel is, dat een verzoek ten onrechte bij haar is ingediend, verwijst zij het verzoek naar de grondkamer, die naar haar oordeel bevoegd is het verzoek te behandelen.