Provinciewet (PW)


Titel IV

De financiën van de provincie

Hoofdstuk XIII

De begroting en de jaarrekening

§ 1

De begroting

Artikel 193 1 Voor alle taken en activiteiten brengen provinciale staten jaarlijks op de begroting de bedragen die zij daarvoor beschikbaar stellen, alsmede de financiële middelen die zij naar verwachting kunnen aanwenden.
2 Provinciale staten zien erop toe dat de begroting structureel en reëel in evenwicht is. Hiervan kunnen zij afwijken indien aannemelijk is dat het structureel en reëel evenwicht in de begroting in de eerstvolgende jaren tot stand zal worden gebracht.
3 Behoudens het bepaalde in de artikelen 212 en 213 kunnen ten laste van de provincie slechts lasten en daarmee overeenstemmende balansmutaties worden genomen tot de bedragen die hiervoor op de begroting zijn gebracht.
4 Het begrotingsjaar is het kalenderjaar.

Artikel 194 1 Gedeputeerde staten bieden jaarlijks, tijdig voor de in artikel 195, eerste lid, bedoelde vaststelling, provinciale staten een ontwerp aan voor de begroting met toelichting van de provincie en een meerjarenraming met toelichting voor ten minste drie op het begrotingsjaar volgende jaren.
2 De ontwerp-begroting en de overige in het eerste lid bedoelde stukken liggen, zodra zij aan provinciale staten zijn aangeboden, voor een ieder ter inzage en zijn algemeen verkrijgbaar. Van de terinzagelegging en verkrijgbaarstelling wordt openbaar kennis gegeven.
3 Provinciale staten beraadslagen over de ontwerp-begroting niet eerder dan twee weken na de openbare kennisgeving.

Artikel 195 1 Provinciale staten stellen de begroting vast in het jaar voorafgaande aan dat waarvoor zij dient.
2 Gedeputeerde staten zenden de door provinciale staten vastgestelde begroting vergezeld van de in artikel 194, eerste lid, bedoelde stukken binnen twee weken na de vaststelling, doch in ieder geval vóór 15 november van het jaar voorafgaande aan dat waarvoor de begroting dient, aan Onze Minister.

Artikel 196 1 Besluiten tot wijziging van de begroting kunnen tot uiterlijk het eind van het desbetreffende begrotingsjaar worden genomen.
2 De artikelen 194, tweede lid, 195, tweede lid, alsmede, behoudens in gevallen van dringende spoed, artikel 194, derde lid, zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 197 Verplichte uitgaven van de provincie zijn:
a. de renten en aflossingen van de door de provincie aangegane geldleningen en alle overige opeisbare schulden;
b. de uitgaven die bij of krachtens de wet aan de provincie zijn opgelegd;
c. de uitgaven die voortvloeien uit de van het provinciale bestuur gevorderde medewerking tot uitvoering van wetten en algemene maatregelen van bestuur, voor zover die uitgaven niet ten laste van anderen zijn gebracht.

Artikel 198 1 Indien provinciale staten weigeren verplichte uitgaven op de begroting te brengen, doet Onze Minister dit.
2 Indien provinciale staten bovendien weigeren in voldoende dekking van in het eerste lid bedoelde uitgaven te voorzien, vermindert Onze Minister daartoe hetzij het bedrag voor onvoorziene uitgaven, hetzij indien dit bedrag niet toereikend is, overige niet-verplichte uitgaven.

Artikel 199 Onze Minister draagt zo nodig aan de bevoegde provinciale ambtenaar de betaling op ten laste van de provincie van hetgeen als verplichte uitgaaf op de begroting is gebracht.

Artikel 200 Vervallen