Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke marechaussee en andere opsporingsambtenaren (Ambtsinstr.)


Hoofdstuk 7

Buitengewoon opsporingsambtenaar

Artikel 37 1 Indien Onze Minister ingevolge artikel 7, negende lid, van de Politiewet 2012 heeft bepaald dat een buitengewoon opsporingsambtenaar bevoegd is tot de uitoefening van bevoegdheden als bedoeld in het eerste, derde en vierde lid van dat artikel, zijn de artikelen 1, derde, vierde en vijfde lid, 5, 17, eerste tot en met derde, vierde lid, onder b en vijfde lid, 18, eerste lid, aanhef en onder b, tweede lid, 18a, 19 tot en met 21 van dit besluit van toepassing op de desbetreffende buitengewoon opsporingsambtenaar.
2 Indien de aanwijzing mede omvat het gebruik van een wapen, een surveillancehond, een AOT-hond dan wel handboeien of mondafscherming zijn de artikelen 4, 7, eerste lid, aanhef en onder a, b en c, tweede, derde en vierde lid, 8, 9, 10, 10a, 12a, 12b, 12c, 12d, 12e, 12f, 15, eerste lid, aanhef en onder a, en tweede lid, 15a, 15b, 16 respectievelijk 22, 22a en 23 van dit besluit van toepassing op de desbetreffende buitengewoon opsporingsambtenaar.
3 Voor de toepassing van:
a. artikel 1, derde lid, wordt voor «meerdere» gelezen: de direct toezichthouder, bedoeld in artikel 1 van het Besluit buitengewoon opsporingsambtenaar;
b. artikel 1, vierde lid, onder a, wordt voor «het gezag, bedoeld in de artikelen 11, 12 en 14 van de Politiewet 2012» gelezen: het gezag, bedoeld in artikel 12 van de Politiewet 2012;
c. artikel 1, vierde lid, onder d, wordt voor «geweldmiddel» gelezen: de wapens en de uitrusting waarmee geweld kan worden uitgeoefend, ten aanzien waarvan krachtens artikel 3a, derde lid, van de Wet wapens en munitie is bepaald dat de in dat lid genoemde artikelen niet van toepassing zijn op buitengewoon opsporingsambtenaren;
d. de artikelen 17, vierde lid, onder b en, 18, eerste lid, aanhef en onder b, wordt voor «de korpschef» gelezen «de direct toezichthouder, bedoeld in artikel 1 van het Besluit buitengewoon opsporingsambtenaar» en voor «een andere ambtenaar van politie als bedoeld in artikel 2, onder a of c, van de Politiewet 2012, die is aangesteld voor de uitvoering van de politietaak» gelezen: de buitengewoon opsporingsambtenaar;
e. artikel 18, tweede lid, aanhef en onder b, wordt voor «de korpschef» gelezen: de direct toezichthouder, bedoeld in artikel 1, van het Besluit buitengewoon opsporingsambtenaar;
f. artikel 18, vierde lid, wordt voor «de ambtenaar» gelezen: de buitengewoon opsporingsambtenaar.

Artikel 38 De buitengewoon opsporingsambtenaar die bevoegd is tot het gebruik van een wapen of handboeien, maakt bij de uitoefening van zijn dienst uitsluitend gebruik van het door Onze Minister voorgeschreven geweldmiddel of handboeien.

Artikel 39 De buitengewoon opsporingsambtenaar is niet eerder bevoegd tot de uitoefening van de in artikel 7, eerste, derde en vierde lid, van de Politiewet 2012 bedoelde bevoegdheden dan nadat die bevoegdheid is aangetekend op de akte van beëdiging en is gebleken van zijn bekwaamheid in de uitoefening daarvan.