Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke marechaussee en andere opsporingsambtenaren (Ambtsinstr.)


Hoofdstuk 6

Maatregelen jegens ingeslotenen

§ 1

Algemeen

Artikel 26 1 De korpschef treft voorzieningen opdat de ingeslotene in ieder geval beschikt over:
a. slaapgelegenheid,
b. eten en drinken in overeenstemming met medische en levensbeschouwelijke of godsdienstige eisen,
c. sanitair,
d. de noodzakelijke medische zorg en
e. informatie over de gang van zaken in het politiecellencomplex.
2 Tenzij het politiecellencomplex geen luchtplaats heeft, draagt de korpschef er zorg voor dat de ingeslotene tweemaal daags wordt gelucht.
3 In verband met het eerste lid, onder d, treft de korpschef een regeling met artsen ten einde van hulp verzekerd te zijn voor de medische zorg van ingeslotenen.
4 Met inachtneming van het bij of krachtens de wet bepaalde treft de korpschef een regeling met betrekking tot het roken, de ontspanning, het telefoneren en het ontvangen van bezoek van de ingeslotene.
5 Bij ministeriële regeling worden regels gesteld over de inrichting van een politiecellencomplex.
6 Bij ministeriële regeling worden de gegevens over ingeslotenen aangewezen die door de ambtenaar worden geregistreerd.
7 In geval van overlijden of poging tot zelfdoding van een ingeslotene draagt de korpschef er zorg voor dat het openbaar ministerie hiervan onverwijld in kennis wordt gesteld.
8 De ambtenaar handelt jegens de ingeslotene overeenkomstig het bepaalde bij of krachtens dit artikel.

Artikel 27 1 Voor zover het bij of krachtens het Wetboek van Strafvordering bepaalde zich hiertegen niet verzet stelt de ambtenaar een familielid of een huisgenoot van een ingeslotene zo spoedig mogelijk op de hoogte van de insluiting. In het geval de ingeslotene minderjarig is, doet hij dit uit eigen beweging, indien de ingeslotene meerderjarig is, doet hij dit slechts op verzoek van de ingeslotene.
2 Indien de omstandigheden de uitvoering van het eerste lid niet toelaten bij een ingeslotene die geen ingezetene is, wordt de ambassade of het consulaat van het land waarin de ingeslotene ingezetene is, op de hoogte gesteld van de insluiting.

§ 2

In bewaring nemen van kleding en voorwerpen

Artikel 28 1 De ambtenaar onderzoekt de ingeslotene direct voorafgaand aan de insluiting, door het aftasten en doorzoeken van diens kleding en van de voorwerpen die de ingeslotene bij zich draagt of met zich mee voert op de aanwezigheid van voorwerpen die tijdens de insluiting een gevaar voor de veiligheid van de betrokkene of voor anderen kunnen vormen.
2 Bij het aantreffen van voorwerpen die een gevaar kunnen vormen als bedoeld in het eerste lid, neemt de ambtenaar deze in bewaring.
3 Het onderzoek, bedoeld in het eerste lid, wordt zoveel mogelijk uitgevoerd door een ambtenaar van hetzelfde geslacht als degene die aan het onderzoek wordt onderworpen.
4 De ambtenaar die het onderzoek heeft uitgevoerd, maakt hiervan onverwijld schriftelijk rapport op ten behoeve van de hulpofficier van justitie.

Artikel 29 1 De ambtenaar kan slechts van de ingeslotene verlangen dat deze zich ontkleedt indien:
a. met toepassing van artikel 7, vijfde of zesde lid, van de Politiewet 2012 is bepaald dat betrokkene aan of in zijn lichaam wordt onderzocht,
b. de kleding tijdens de insluiting een gevaar voor de veiligheid van betrokkene of van anderen kan vormen en een hulpofficier van justitie daarvoor toestemming heeft gegeven, of
c. de kleding tijdens de insluiting naar het oordeel van de arts een gevaar voor de gezondheid van betrokkene of van anderen kan vormen.
2 Bij toepassing van het eerste lid, onder b of c, neemt de ambtenaar de kleding in bewaring en draagt hij zorg voor vervangende kleding.

Artikel 29a 1 Voordat de officier van justitie met toepassing van artikel 7, zesde lid, van de Politiewet 2012 bepaalt dat de ingeslotene in het lichaam wordt onderzocht, wordt de ingeslotene gehoord, zo veel mogelijk in een voor hem begrijpelijke taal.
2 Zo nodig geschiedt het horen met bijstand van een tolk. Van het horen wordt aantekening gehouden.
3 Toepassing van het eerste lid kan achterwege blijven indien:
a. de vereiste spoed zich daartegen verzet;
b. de gemoedstoestand van de ingeslotene daaraan in de weg staat.
4 De ingeslotene ontvangt van de beslissing tot toepassing van artikel 7, zesde lid, van de Politiewet 2012 onverwijld schriftelijk en zo veel mogelijk in een voor hem begrijpelijke taal een met redenen omklede, gedagtekende en ondertekende mededeling.
5 De mededeling vermeldt bij welke functionaris een klacht kan worden ingediend.

Artikel 30 1 De ambtenaar tekent nauwkeurig alle voorwerpen en kledingstukken die hij in bewaring heeft genomen, op. Bij voorwerpen van een geringe omvang en waarde kan worden volstaan met een globale aanduiding.
2 Een afschrift van de aantekening, bedoeld in het eerste lid, wordt door de ingeslotene en de ambtenaar ondertekend en aan de ingeslotene overhandigd.

§ 3

Permanente camera-observatie

Artikel 31 1 De ambtenaar kan de ingeslotene in diens cel of ophoudkamer alleen na toestemming van de hulpofficier van justitie aan permanente camera-observatie onderwerpen.
2 De maatregel, bedoeld in het eerste lid, is slechts geoorloofd in die gevallen waarin sprake is van een zodanige dreiging van gevaar voor het leven of de veiligheid van de betrokkene dat doorlopende controle ter afwending van dit gevaar noodzakelijk is.
3 De ambtenaar doet aan de betrokkene mededeling van de permanente camera-observatie en maakt aantekening van de permanente camera-observatie.

§ 4

Medische bijstand

Artikel 32 1 In het geval er aanwijzingen zijn dat een ingeslotene medische bijstand behoeft dan wel er bij deze persoon medicijnen zijn aangetroffen, overlegt de ambtenaar met de arts. De ambtenaar overlegt eveneens met de arts indien de ingeslotene zelf om medische bijstand of medicijnen vraagt.
2 In het geval de ingeslotene vraagt om medische bijstand van zijn eigen arts, stelt de ambtenaar die arts daarvan op de hoogte.
3 In het geval de ingeslotene te kennen geeft geen medische hulp te willen hebben, terwijl er aanwijzingen zijn dat medische bijstand gewenst is, waarschuwt de ambtenaar de arts en deelt hij deze de houding van de ingeslotene mee.

Artikel 33 De ambtenaar mag aan de arts bij het onderzoek en de behandeling geen beperkingen opleggen. Hij volgt de aanwijzingen op die de arts over de zorg voor de gezondheid van de ingeslotene geeft en registreert de door de arts gegeven aanwijzingen.

Artikel 34 1 De ambtenaar controleert de ingeslotene regelmatig met dien verstande dat:
a. in het geval de arts is gewaarschuwd, de ingeslotene ten minste elk kwartier in de cel wordt gadegeslagen;
b. in het geval medische hulp is verstrekt, de ingeslotene zo vaak wordt geobserveerd als de arts heeft voorgeschreven;
c. in het geval geen medische hulp noodzakelijk wordt geacht, de ingeslotene eenmaal per twee uur wordt gadegeslagen.
2 In de gevallen, bedoeld in het eerste lid, onder a en b, observeert de ambtenaar in de cel en aan de persoon, waarbij hij vooral acht slaat op de mate waarin de ingeslotene wekbaar en aanspreekbaar is. Personen die in een toestand geraken waarin zij niet wekbaar of aanspreekbaar zijn, worden terstond per ambulance naar een ziekenhuis vervoerd.
3 De ambtenaar registreert de observaties, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 35 Bij overplaatsing van de ingeslotene geeft de ambtenaar de geneesmiddelen, de registraties, bedoeld in de artikelen 26, tweede lid, 33 en 34, derde lid, voor zover die van belang kunnen zijn, en de rapportage van de arts, die bestemd is voor een arts die de behandeling zal overnemen, mee.

§ 5

Hulpmiddelen jegens ingeslotenen

Artikel 35a 1 De ambtenaar kan de ingeslotene, na toestemming van de hulpofficier van justitie, voor een periode van ten hoogste vierentwintig uren in diens cel of ten behoeve van het vervoer of verplaatsing met hulpmiddelen jegens ingeslotenen als bedoeld in artikel 2, vijfde lid, van het Besluit bewapening en uitrusting politie, in diens bewegingsvrijheid beperken.
2 Indien onverwijlde tenuitvoerlegging van de maatregel, bedoeld in het eerste lid, geboden is, kan een ambtenaar, vooruitlopend op toestemming van de hulpofficier van justitie, hiertoe beslissen en deze voor een periode van ten hoogste drie uren tenuitvoerleggen. De ambtenaar stelt de hulpofficier van justitie hiervan onverwijld in kennis, waarna deze onverwijld beslist over de voortzetting van de maatregel.
3 De ambtenaar stelt de arts onverwijld op de hoogte van de toepassing van de maatregel, bedoeld in het eerste of tweede lid. De artikelen 33 en 34 zijn van overeenkomstige toepassing.
4 De ingeslotene waarop een maatregel, als bedoeld in het eerste of tweede lid, in diens cel wordt toegepast, wordt afgezonderd en aan permanente camera-observatie onderworpen. Tijdens het vervoer of verplaatsing wordt de ingeslotene afgezonderd en aan permanente camera-observatie onderworpen of permanent geobserveerd door de ambtenaar. Artikel 31, derde lid, is van overeenkomstige toepassing.
5 De maatregelen, bedoeld in het eerste en tweede lid, kunnen slechts worden getroffen, indien de feiten of omstandigheden dit redelijkerwijs vereisen met het oog op gevaar voor een ernstige verstoring van de orde en veiligheid in de cel of het cellencomplex, of met het oog op de veiligheid van de ingeslotene, van de ambtenaar of van derden.
6 De ambtenaar kan de termijn, bedoeld in het eerste lid, na toestemming van de hulpofficier van justitie telkens met ten hoogste vierentwintig uren verlengen. De beslissing tot verlenging wordt genomen na overleg met de arts.

§ 6

Invrijheidstelling

Artikel 36 De ambtenaar zorgt ervoor dat bij de invrijheidstelling van een persoon die zichzelf niet kan verplaatsen, vervoer en begeleiding voor die persoon beschikbaar is.